Zaterdag 25 november 2023
H. Mis m.m.v. Parochieel Koor
Voorganger: pastor J. Baneke
Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. We mochten vele prachtige uitgebreide overwegingen ontvangen van pater Auping maar we gaan verder in een verkorte vorm.
Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor zijn inspirerende woorden en
wensen u veel devotie bij het lezen.
Christus, Koning van het Heelal.
Laatste zondag van het jaar A.
26 november 2023

Naar het 6e eeuwse mozaïek in Ravenna, 20e eeuw, Tesserae,
glas in houten lijst
© Metropolitan Museum, New York
Eerste lezing: Ezechiël 34, 11-12. 15-17
Zo spreekt God de Heer: “Ik zoek mijn kudde op en bezoek mijn eigen schapen.
Zoals een herder omziet naar zijn kudde, en zich onder zijn schapen begeeft wanneer ze verstrooid zijn, zo zal Ik omzien naar mijn schapen en ze in veiligheid brengen, hoe ver ze ook afgedwaald zijn ten gevolge van mist en nevel. Ik zal mijn schapen weiden, Ik zelf zal ze laten rusten, spreekt God de Heer. Het vermiste schaap ga Ik zoeken, het verdwaalde breng Ik terug, het verwonde verbind Ik, het zieke geef Ik weer kracht en het gezonde en sterke blijf Ik verzorgen. Ik zal ze laten weiden zoals het behoort. En gij, mijn schapen – zo spreekt God de Heer – Ik zal recht doen aan het ene dier tegenover het andere, tegenover ram en bok.”
Tussenzang: Psalm 23 (22), 1-2a, 2b-3, 5-6
Refrein: De Heer is mijn Herder, niets kom ik tekort.
De Heer is mijn Herder, niets kom ik tekort;
Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten,
Hij geeft mij weer frisse moed.
Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden
omwille van zijn Naam.
Gij nodigt mij aan uw tafel
tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd,
mijn beker is overvol.
Voorspoed en zegen verlaten mij nooit,
elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn
voor alle komende tijden.
Tweede lezing: 1 Korintiërs 15, 20-26. 28
Broeders en zusters, Christus is opgestaan uit de doden als eersteling van hen, die ontslapen zijn. Want omdat door een mens de dood is gekomen, komt door een mens ook de opstanding van de doden. Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven. Maar ieder in zijn eigen rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens bij zijn komst, zij die Christus toebehoren;
daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader zal overdragen, na alle heerschappijen en alle machten en krachten te hebben onttroond. Want het is vastgesteld dat Hij het koningschap zal uitoefenen, tot Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. En de laatste vijand die vernietigd wordt, is de dood. En wanneer alles aan Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene, die het al aan Hem onderwierp. Dan zal God alles in allen zijn.
Vers voor het evangelie
Alleluia.
Gezegend de Komende in de Naam des Heren;
geprezen het komende Koninkrijk.
Alleluia.
Evangelie: Matteüs 25, 31-46
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker. Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen wij U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan.
En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten.
Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en hebt Mij niet gekleed. Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken. Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig of als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd? Daarop zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven”.
Kort commentaar van P. John Auping
Wat Jezus ons openbaart in deze parabel
Er is geen twijfel aan dat Jezus een laatste oordeel voorziet, de laatste dag van de mensen geschiedenis, onafhankelijk van het particuliere oordeel van elke mens als hij sterft. Gedurende eeuwen, geloofden aanhangers van verschillende religies dat de gelovigen van andere religies naar de hel gingen. Het evangelie en de katholieke kerk geloven dat niet. Gods criterium bij het particuliere oordeel van elke mens en op het laatste oordeel is niet de vraag waar die mens nu in geloofd heeft. De grote meerderheid van de mensen hier op aarde geloven wat hun ouders geloofden en belijden de godsdienst van hun ouders. Het zou niet rechtvaardig zijn als God mensen zou oordelen vanwege hun geloofsovertuigingen en God is rechtvaardig.
Het enige criterium dat Christus zal handhaven als Hij ons leven evalueert, is de vraag “hebben wij onze naaste liefgehad en gediend en met medelijden verzorgd?” of “hebben wij onze naaste gehaat, gemarteld, veracht, of genegeerd?” Dat Christus ons leven evalueert met dat criterium, staat vast in deze parabel over het laatste oordeel. Zowel degenen die de kleinste broers van Jezus met medelijdende liefde hebben bezocht en verzorgd, als degenen die de kleinste broers van Jezus hebben genegeerd, stellen dezelfde vraag; “Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken?” (Matteüs 25, 37-39); en de anderen “Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd?” (Matteüs 25,44). De meerderheid van hen die met medelijdende liefde zorgen voor de kleinste en armste broers van Jezus waren zich er niet van bewust dat ze Jezus zelf met liefde verzorgden en dienden, en de meerderheid van degenen die gedurende hun leven de kleinste broers van Jezus negeerden, waren er zich niet van bewust dat ze Jezus zelf negeerden. Zowel aan de enen als aan de anderen wordt dat geopenbaard in het uur van hun dood. Wij christenen hebben het voorrecht dat het ons al vóór onze dood wordt geopenbaard, namelijk in deze parabel over he laatste oordeel.
Een voorbeeld
Toen de heilige Teresia van Calcutta uittrad uit een religieuze congregatie met scholen voor de kinderen van de rijken, en zelf een religieuze congregatie stichtte om de armen te dienen, bezon zij ermee de allerarmsten die in de straten van Calcutta op sterven lagen, onder te brengen in asielen voor de allerarmsten, waar die dan in de laatste dagen of weken voor hun dood goede verzorging en liefde ontvingen.
De brahmanen van de hoogste sociale kaste stookten toen de leden van de lagere kasten op opdat zij die asielen zouden verbranden, want volgens het hindoe geloof, verhinderde Teresia dat die allerarmsten hun karma vervulden. Volgens het hindoe geloof hadden de allerarmsten die op straat op sterven lagen in hun vorige leven gezondigd en daarom waren ze in dit leven doodarm en mochten niet geholpen worden. Wanneer deze brahmanen na hun dood voor Christus verschijnen, zal Hij hen niet veroordelen om hun hindoe geloof in de reïncarnatie, maar Hij zal ze wel confronteren vanwege hun gebrek aan medelijdende liefde voor de untouchables. Die wet van de medelijdende liefde staat in ieder mensenhart geschreven, onafhankelijk van de religie die dat mens belijdt. Ergens hebben die brahmanen in hun hart begrepen dat het fout was de allerarmsten te negeren eb die asielen te verbranden. Een van de grootste verdiensten van Gandhi, een hindoe die het christelijke Evangelie kende, is het feit dat hij het parlement van India, na de onafhankelijkheid, ertoe bewoog wetten uit te vaardigen die een eind maakten aan de discriminatie van de untouchables en ze stemrecht gaven. Op het laatste oordeel zal daarom Gandhi, en allen die hem volgden, en de heilige Teresia van Calcutta en al haar zusters, horen:
“Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht.”
Prioriteiten
De heilige Johannes Chrysostomus (347-407) onderwijst ons dat de hulp aan de armen en kleinen belangrijker is dan het geld besteed aan de liturgie, “want als God de gaven voor zijn tempel aanvaardt, behagen toch de gaven die wij aan de armen geven Hem meer… Geef eerst te eten aan wie honger heeft en daarna mag je de tafel van Christus versieren en verrijken”. [1] Hier is ook heel actueel de goede raad van de heilige Vicente van Paul (1576-1660), de voorbeeldige apostel van de naastenliefde. Hij identificeert de armen al de eersten onder de kleinste broers van Jezus:
“Christus wilde arm geboren worden, de leerlingen die Hij riep waren arm, Hijzelf maakte zich dienaar van de armen, en Hij identificeerde zich zozeer met hen, dat Hij zei dat Hij al het goede of kwade gedaan aan de armen beschouwde als aan Hem gedaan. Want God heeft de armen lief en om die reden heeft Hij diegenen lief die de armen liefhebben; want wanneer iemand een speciale affectie voor een bepaalde persoon koestert, zal zo iemand in die affectie ook diegenen insluiten die aan die persoon vriendschap betuigen en hem dienstbaar zijn. Om die reden koesteren wij de hoop dat God ons liefheeft, vanwege onze liefde voor de armen. Daarom spoor ik u aan dat u, als u de armen bezoekt, u zich inspant om voor die arme en gehandicapte te zorgen, zijn gevoelens delend, zodat u met de apostel kunt zeggen: ’ik heb mij alles voor allen gemaakt’. Om die reden moeten wij, bewogen door de zorgen en ellende van onze naaste, God bidden, dat hij ons gevoelens van barmhartigheid en medelijden inboezemt, opdat ons hart altijd vol is van die gevoelens”. [2]
[1] Sint Johannes Chrysostomus, Preken, Preek 50.
[2] Sint Vicente de Paul, Correspondence, 1922-1925, vol. 7.

Geef een reactie