door Wim Verholt
Door de extreem hoge waterstand deze winter, is het voor veel dieren onmogelijk om in hun ondergrondse nest te verblijven. Ze moeten het hogerop zoeken. Langs de waterkant krioelt het van de wormen, insecten, mollen en kleine knaagdieren. Hiervan profiteren reigers, buizerds en watervogels. De grotere knaagdieren, zoals ratten, bunzings en marters zoeken in hoger gelegen wallen een nestmogelijkheid. De knaagdieren vormen de omvangrijkste orde van de zoogdieren. Ze leven dichtbij de boerderijen.
De bunzing is een van de zeven soorten marterachtigen in ons land. Hij heeft een langgerekte lichaamsbouw, ongeveer als dat van een eekhoorn. Op zijn gezicht heeft de bunzing een ‘hoevenmasker’. De vacht bestaat uit korte gele onderharen en donkerbruine dekharen. De flanken en de buik zijn meestal lichter dan de rug. De kop heeft een wit masker.
Ze zoeken prooien dichtbij de mensen. Hij jaagt vooral op muskusratten, muizen en kikkers. Soms legt hij een voorraad aan van kikkers, die hij met een beet in de rug, verlamd heeft. In de winter zoekt hij een warme stal of schuur, maar ze graven ook zelf een hol of maken gebruik van een oud konijnenhol. We zien ze overdag niet vaak, want het zijn schemer- en nachtdieren. Als een bunzing in het hauw wordt gedreven verspreidt hij een onplezierige stank. De stank is afkomstig uit een dichtbij de anus gelegene stinkklier. Ze verraden hun verblijfplaats door het achterlaten van lange sliertachtige uitwerpselen.
Bovendien braken ze na het eten een geleiachtige substantie uit, het z.g. sterreschot. De paartijd van de bunzing is vroeg in het voorjaar. Dit wordt ook wel de roltijd genoemd. De draagtijd is 40 tot 45 dagen. Ze hebben meestal per worp 5 tot 7 jongen, die blind geboren worden en gedurende 3 maanden verzorgd. de jongen zijn aanvankelijk bijna wit en worden pas later donkerbruin. In de zomermaanden augustus en september zoeken ze een eigen plekje om te overwinteren.