DODAARS
door Wim Verholt
Na een tocht door bos en veld, zoek ik graag een plekje bij het water om wat te rusten. Langs of op en in het water is altijd wel iets te zien wat de moeite waard is.
Maar het is jammer dat er nog maar zelden een waterstroom te vinden is, welke nog op een natuurlijke wijze haar weg zoekt door het landschap. De beek lijkt nu wel een kanaal, waarvan de oevers als strakke etalages zijn afgewerkt. Gladjes, zonder een natuurlijk obstakel, slingert de beek door het landschap. Het kan net zo goed een pijpleiding zijn, die het watertransport verzorgt.
De knotwilg, de wilde sering, de sleedoorn en de vele andere struiken of bomen zijn bijna verdwenen, ze passen niet in onze moderne waterstaat. Ook de waterstroom wordt zo steriel mogelijk gehouden. Op het juiste moment, als de bladeren en bloemen van de waterplanten boven water komen, worden ze bespoten. Tussen de fris groene velden zien we dan een gele sliert stervende waterplanten. We zijn niet meer afhankelijk van de natuurlijke bemesting die een overstroming van de rivier veroorzaakt, we hebben kunstmest. Een overstroming kan lastig zijn, maar we hebben vroeger genoten als de strang, De Oude IJssel, buiten de oevers kwam. Iedere morgen gingen we kijken of het water al onder de heg van de tuin doorkwam en al voorbij het stokje was dat we de vorige dag bij het verste punt hadden geplaatst. Terwijl ik zo’n beekje mistroostig zat te peinzen, zag ik opeens ’n kring in het water. ’t Was me ontgaan wie of wat deze kring veroorzaakte, niets was te zien.
Na ’n tijdje doodstil wachten ontdekte ik een duikertje, het was een Dodaars, ’t kleinste “eendje”van ons land. In onze streek ook wel hagelzakje genoemd. Als een kleine zwarte dobber schoot het diertje weer omhoog, nadat het een eind onder water had gezwommen. Soms komt het eerst alleen met het kopje boven water om de omgeving te verkennen. De Dod-aars, zoals het officieel uitgesproken moet worden, is een klein fuutachtig watervogeltje. Als het u lukt om de Dodaars onopgemerkt te naderen, dan is duidelijk de typische vorm te zien. Het lichaam is wat bolvormig, waarvan het achterlijf ’n wat stompe vorm heeft. De kleur is eenvoudig, de bovenzijde is donkerbruin, de onderzijde licht grijs-wit. Wangen en keel zijn kastanjebruin met een lichte vlek op de snavelbasis.
Omstreeks deze tijd komen ze in grote getale voor dan ’s zomers, want er voegen zich soortgenoten uit het noorden bij onze inheemse Dodaarsjes. Vroeg in het voorjaar verspreiden ze zich weer in paren. Ze broeden op grote vijvers, plassen en brede sloten. Het drijvende nest wordt zo vastgemaakt, dat ’t met de waterstand op of neer kan. Bij onraad wordt met plantenmateriaal het nest afgedekt, zodat de eieren niet te zien zijn. Als het broeden met succes verlopen is, kunnen we de Dod-aars met de jongen op de rug zien zwemmen, alleen de kopjes zijn te zien. Moeder Dodaars duikt dan, met de jongen tussen de vleugels geklemd onder water.