door Wim Verholt
De vorstperiode, die de vorige week liet weten dat het nog steeds winter is, remt de ontwikkeling van de planten af en dat is maar goed ook, want bevroren bloemen bederven het lentefeest. Ook de dierenwereld is afgeremd en het begon zo goed.
Op verschillende dagen waren in de vroege morgenuren al merels aan het oefenen. De andere lijstersoorten beginnen ook op gang te komen. In gedachte laat ik de vroege vogels de revue passeren. Ik mis nog heel wat vaste klanten. Vooral de weidevogels ontbreken, zoals de kievit, die in februari al een nest met eieren hebben. De eerste trekvogels beginnen terug te komen, enkele zangertjes melden zich, zoals Fitis en Tjiftjaf evenals de Kwikstaart. Zo gauw ik de Kwikstaart over het dak van de stal zie rennen, sta ik altijd even stil in de tuin, zo’n voorjaarsbode begroet ik.
Dat slanke driftige vogeltje brengt door zijn beweeglijkheid vanzelf nieuw leven, het maakt de natuur wakker door z’n activiteit. De Kwikstaart wipt al van nature, maar door de over elkaar liggende dakpannen moet het vogeltje nog extra sprongetjes maken. Opgewonden klinkt dan het “tjsiet-tsit” geluid, terwijl ondertussen nog insektjes worden gesnapt. Hoewel de kleur van het verenkleed eenvoudig zwart-wit-grijs is, moet toch gezegd worden dat de tinten prachtig op elkaar zijn afgestemd, daarbij gelet op de sierlijke vorm, kan de Witte Kwikstaart, één van onze sierlijkste vogeltjes genoemd worden. In het najaar gaan ze vaak in grote aantallen naar de vaste slaapplaats, meestal ’n rietveld, daar zien we dan opeens, hoog uit de lucht, kleine stipjes te voorschijn komen, die in golvende vlucht neer dalen en zich vastklemmen aan een rietstengel om daar al wiegend in slaap te sussen.
Nu omstreeks februari-maart, komen ze bijna onopvallend, zo ineens staat er een op het dak van een schuur of boerderij en hoor je de heldere roep. Bouwmeestertjes worden ze in onze streek genoemd. Als de boeren aan het bouwen zijn, ofwel aan het ploegen, dan rennen de kwikstaartjes achter de ploeg aan om de insektjes uit de aardkluiten te pikken. In sommige streken worden ze ook wel “koevinkjes” genoemd, waarschijnlijk omdat ze steeds rond de koeien rennen om vliegjes te vangen. “Wipsteertjes” zeggen ze in onze omgeving vanwege het voortdurend wippende staartje.
Wat het bouwen van het nest betreft, zijn het geen bouwmeestertjes, want het nest is een slordig vlechtwerk, bestaand uit droge grassprieten, blad, draadjes, haren van vee tot zilverpapier toe, net mussennesten. Jonge Kwikstaarten zijn al even kwiek en vlug als hun ouders, ze vliegen steeds achter de oude vogels aan om een vliegje mee te pikken. De Witte Kwikstaarten zijn bijna overal in en om rondom onze dorpen te zien, soms ook wel in de steden, maar het liefst hebben ze wat open veld in hun nabijheid. Als vroeger de boeren met hun koetsjes naar de kerk reden, werden de paarden bij een naburig café uitgespannen, daar kwam dan “het een en ander” te liggen waarop veel insecten afkwamen. Nu komen de Kwikstaarten bijna niet meer in de dorpskernen of in de stad, ze vinden er geen paardenmest met bijbehorende vliegjes meer en ze worden verjaagd door het haastige verkeer. Maar tijdens een wandeling in de buitengebieden ziet u de vrolijk wippende Kwikstaarten rennen over de aardkluiten.