Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. We mochten 36 prachtige uitgebreide overwegingen ontvangen van pater Auping maar we gaan verder in een nieuwe vorm. Bij gelegenheid van een presentiële Mis zal pater Auping zijn commentaar gewijd aan de lezingen van de betreffende zondag met ons delen.
Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor zijn inspirerende woorden en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
Woensdag 2 november – 19:00 uur d.v.
Voorganger : pastor H. Scheve, diaken Th. ten Bruin
Lezingen van 2 november 2021, Allerzielen

Eerste lezing, Jesaja 25,6a.7-9
Op die dag zal de Heer van de hemelse machten, op deze berg een gastmaal aanrichten voor alle volkeren. Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren, die over de volkeren ligt en de doek, die alle naties bedekt. God, de Heer, zal voor altijd de dood vernietigen; Hij zal de tranen van alle gezichten afwissen, en de schande van zijn volk wegnemen van heel de aarde. Want zo heeft de Heer besloten. Op die dag zal men zeggen: Dat is onze God. Wij hoopten op Hem en Hij heeft ons gered. Dit is de Heer op wie wij ons vertrouwen hadden gesteld: laat ons blij zijn en juichen om de redding, die Hij ons heeft gebracht.
Antwoordpsalm Psalm 23 (22), 1-3a. 3b-4. 5. 6
R. De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.
De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort; Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten, Hij geeft mij weer frisse moed. – R.
Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden omwille van zijn Naam.
Al voert mijn weg door donkere kloven, ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
Uw stok en uw herdersstaf geven mij moed en vertrouwen. – R.
Gij nodigt mij aan uw tafel tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd, mijn beker is overvol. – R.
Voorspoed en zegen verlaten mij nooit, elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn voor alle komende tijden. – R.
Tweede Lezing, Openbaring van de heilige apostel Johannes 21, 1-5a.6b-7
Ik, Johannes, zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en de zee bestond niet meer. En ik zag de heilige Stad, het nieuwe Jeruzalem, van God uit de hemel neerdalen, schoon als een bruid, die zich voor haar man heeft getooid. Toen hoorde ik een machtige stem, die riep van de troon: “Zie hier Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen, zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.” En Hij, die op de troon is gezeten, sprak: “Zie, Ik maak alles nieuw. Ik ben de Alfa en de Omega, de Oorsprong en het Einde. Wie dorst heeft, zal Ik om niet te drinken geven uit de bron van het water des levens. Wie overwint, zal dit alles krijgen en Ik zal zijn God zijn en hij mijn zoon.”
Alleluia, Openbaring van de heilige apostel Johannes, 1, 5-6
R. Alleluia.
Jezus Christus is de eerstgeborene van de doden.
Hem zij de heerlijkheid en de macht
in de eeuwen der eeuwen. Amen.
R. Alleluia.
Uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs 25,31-46
31 Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. 32 Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. 33 De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker. 34 Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. 35 Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen, 36 Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. 37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? 38 En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? 39 En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? 40 De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan. 41 En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. 42 Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; 43 Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en gij hebt Mij niet gekleed; Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken. 44 Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd? 45 Daarop zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan. 46 En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.”
Kort commentaar van Pater John Auping
De parabel van het laatste oordeel maakt het duidelijk dat Jezus gelooft in het laatste oordeel, en in een bijzonder oordeel voor elke mens die sterft. Het beslissende criterium in Gods evaluatie van ons leven zijn niet onze geloofsopvattingen. In het algemeen hebben mensen de geloofsopvattingen van hun ouders, en God zal ons op het einde van ons leven niet vragen of we wel katholiek waren. Dat zou niet rechtvaardig zijn voor de 82% van de mensen in deze wereld die andere geloofsopvattingen hebben. Het criterium zal een ander zijn, namelijk of u gedurende uw leven medelijden hebt gehad met mensen in nood en iets voor hen gedaan hebt (vers 35-40):
“Want Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven. Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen, Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht. Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan”.
De parabel van de heilige Matteüs over de medelijdende liefde voor de hongerigen, de zieken, de gevangenen en de vreemdelingen is een verdediging van de liefde voor “de kleinsten” (vers 40 en 45). Het is opmerkelijk hoezeer Jezus zich identificeert met deze kleinsten van zijn broeders die lijden in een noodsituatie. Hij zegt ons in het uur van onze dood niet: “u hebt op uw levensweg mensen ontmoet die honger hadden, die ziek waren, of in de gevangenis waren”, maar Hij zegt “Ik had honger”, “Ik was ziek”, “Ik was in de gevangenis”, in één woord “al wat gij gedaan hebt voor een dezer kleinsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan” (vers 40).
Hier is het commentaar van de heilige Vincent van Paul (1576-1660) van toepassing:
“Christus heeft als arme geboren willen worden, Hij riep armen om Hem als leerlingen te volgen, en Hij identificeerde zich dermate met de armen, dat Hij zei dat Hij al het goede of slechte dat men aan de armen deed als aan Hem gedaan beschouwde. Want God heeft de armen lief, en om die reden heeft hij diegenen lief die de armen liefhebben, want als iemand een speciaal affect heeft voor een andere persoon, dan laat zo iemand zijn affect ook uitgaan naar diegenen die aan deze persoon blijken geven van vriendschap of hem een dienst bewijzen. Om deze reden koesteren wij de hoop dat God ons liefheeft, gezien onze houding tegenover de armen. Om die reden, als we de armen bezoeken, laten we dan ons best doen goed voor de arme en de gehandicapte te zorgen, hun gevoelens delend, zodat we met de apostel Paulus kunnen zeggen: “Alles ben ik voor allen”. Heel onze inspanning moet erop gericht zijn dat wij, aangeraakt door de zorgen en de ellende van onze naaste, God smeken dat Hij in ons hart gevoelens van barmhartigheid en medelijden stort, zodat ons hart altijd vol is van deze gevoelens.[1]
Dit is een universeel criterium, en is onafhankelijk van het geloof dat een bepaalde mens gedurende zijn leven beleden heeft. En voorbeeld kan dat duidelijk maken. Toen de heilige Teresa van Calcutta (1910-1997) een religieuze congregatie stichtte en een asiel om de armen, die in de straten van Calcutta op sterven lagen, onderdak te geven en ze te voeden en te verplegen, met liefde en respect, zetten de brahmanen een menigte van lagere kasten aan om dat asiel te verbranden, onder het voorwendsel dat Teresa het karma van die op sterven liggende armen niet respecteerde. Volgens de brahmanen waren die bezig de zonden uit te boeten die ze in hun vorige leven begaan hadden en je moest ze dus niet helpen. Door zo op te treden verdrongen die brahmanen en die woedende menigte de impuls van medelijden liefde die in normale mensen opkomt als ze mensen ontmoeten die in zulke ellende leven (en sterven). In het uur van hun dood zal God hen niet confronteren over hun hindoeïstische geloof maar over hun harde hart. De wet van de medelijdende naastenliefde is gegrift in elk mensenhart, onafhankelijk van zijn geloofsovertuiging.
Daarentegen, Mahatma Gandhi (1869-1948), ook een hindoe, maar één die zijn hele leven met succes streed tegen alle vormen van onrecht en voor de “untouchables” (de laagste kaste) het democratische stemrecht verkreeg, zal van God horen: “Komt, gezegende van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld” (vers 34).
En ander voorbeeld, van vandaag. Putin is een gelovige van de russich-ortodoxe kerk. Hij moet wel eens het evangelie van de mis van vandaag beluisterd hebben. En ook als dat niet het geval zou zijn, is in zijn geweten Gods natuurwet gegrift, de geboden van medelijdende liefde en rechtvaardigheid. Maar met een ons verbijsterende wreedheid verwoest hij het leven van miljoenen Oekraïners, de impulsen van rechtvaardigheid en medelijdende liefde opofferend op het altaar van zijn levensgrote ego en hart verhardende hoogmoed. In het uur van zijn dood zal God hem confronteren over deze doodzonde:
“Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf” (vers 41-46).
En wij allemaal die hier bijeengekomen zijn om deze eucharistie te vieren, samen met vluchtelingen uit Oekraïne, zullen van God horen; “Ik was een vreemdeling uit Oekraïne en gij hebt mij opgenomen: komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld” (vers 34).
[1] San Vicente de Paul, Correspondence, Paris, 1922-1925, vol. 7 (mijn vertaling).
