Alles komt van God, alles komt uit de hand van God, ja, alles komt uit het hart van God. Achter alles zit liefde.

2 Februari viert de Kerk de Opdracht van de Heer ofwel Maria Lichtmis.
Maria Lichtmis, zo heette dit feest vroeger. Nu heet het: Opdracht in de tempel. Nog vroeger heette dit feest: De ontmoeting van de Heer, feest van de ontmoeting. Bij een ontmoeting zijn er altijd twee. De ontmoeting van de Heer is de ontmoeting van de Heer bij zijn Vader in de tempel en bij de mensen in wie de Vader het licht ontsteekt van het geloof. Want “niemand kan tot Mij (Jezus, de Zoon) komen, als de Vader hem niet trekt.”
Wat wij 2 februari vieren is een ontmoeting van Jezus met de Vader in de tempel en met de Vader in de mensen, in hun geloof. Dat is dus ook een gebeuren in de Kerk, en daarvan is Maria het prototype.
Maria in ons midden, om niets van de genade van de komst van de Heer verloren te laten gaan. Opdracht in de tempel en Maria Lichtmis, dat is: Hij die komt en zij die ontvangt. Laten wij dan de Heer laten komen in de gesteltenis van Maria, met het licht van de kaars in de hand, als symbool van het licht van het geloof in ons hart. Ons geloof in Hem als het Licht van de volkeren, Lumen gentium, lumen ad revelationem gentium: licht tot openbaring van de volkeren. Om Hem, juist als Maria en Jozef, op te dragen in het eucharistisch offer en ons in zijn offer mee op te dragen.
Lezing
Eerste lezing: Maleachi 3,1-4 of Hebreeën 2,14-18 Evangelie: Lucas 2,22-40
De Overweging
Zijn ouders brachten het Kind Jezus naar Jeruzalem om Hem aan de Heer op te dragen. Dat was waarachtig niet om de hoek, nota bene drie dagreizen ver, vanuit het noorden van Galilea naar Jeruzalem. Kon dat dan niet thuis gebeuren, in Nazaret, waar ze woonden? En waarom moeten wij naar de kerk als we willen gaan bidden, om God te ontmoeten? Moeten wij er dus uit? Met die gerichtheid en de tempel, daar begint het evangelie mee, hier in het verhaal over het kind Jezus dat in de tempel werd opgedragen. Het evangelie eindigt er ook mee, met de volwassen Jezus, zijn lijden, zijn dood en zijn verrijzenis, in Jeruzalem. Ook in ons leven is dat het geval. We worden gedoopt in de kerk en we worden begraven vanuit de kerk, en ’s zondags gaan we naar de kerk. Om naar de Heer te gaan moet je echt een stap zetten, een stap uit het gewone leven. Waarom? Omdat het gewone leven de neiging heeft zich op te sluiten in zichzelf, zich te verzelfstandigen, zich tot een eigen, gesloten grootheid te maken.
Gaat u maar na. Je hebt een bepaald werk dat je af moet krijgen. Daar ga je in op, dat neem je mee. In menselijke verhoudingen heb je een bepaalde functie waar je op aangesproken wordt. Als je naar de kerk gaat, mag je dat allemaal loslaten. Ook wij staan hier als zomaar mensen. Daar zou je natuurlijk ook weer iets menselijks van kunnen maken, de verheerlijking van mens tot mens bijvoorbeeld: het humanisme. Maar ook dat moeten we loslaten, want wij staan hier om God te verheerlijken, om iets goeds te zeggen van God. Zoals Simeon deed: hij verkondigde Gods lof. Het is zoiets zelveloos om niet te spreken over hoe goed de ander wel niet is. Dat wordt nogal eens gedaan om een compliment terug te krijgen, een klein visje uitwerpen om een grote te vangen.
Maar als je God wil prijzen, wordt je daar in zekere zin niet beter van bij de mensen. Want God is iemand die helemaal buiten je eigen kring staat. Zoals het groepje mensen in dit evangelie: Jozef, Maria, Simeon, Hanna. In hun hoedanigheid als mens zijn ze helemaal niets bijzonders. Ze hebben geen bepaald functie, er wordt zelfs niet gezegd wie de hogepriester was in die dagen. Niet belangrijk. Er wordt met geen woord gerept over wie Simeon eigenlijk was, wat zijn staat van dienst was. Helemaal niet belangrijk. Ook over de wijzen uit het oosten wordt verder niets gezegd. De enige reden van hun bestaan en van hun voorkomen in de Schrift is hun ontmoeting met en aanbidding van de mens geworden God. God was de reden van hun bestaan. Van Simeon staat alleen dat hij een wetgetrouw en vroom man was die Israëls vertroosting verwachtte. Hij leefde dus van iets anders dan waarvan de mensen normaal gesproken leefden. Hij leefde van de vervulling, van een woord van Godswege. Dat wil zeggen, iets dat door de mensen helemaal niet als zinvol werd gezien, iets dat toen hij de Gezalfde des Heren eenmaal had ontmoet, zijn leven geen andere richting gaf. Aan de buitenkant ging het leven voor Simeon gewoon door alsof er niets gebeurd was. Het is ook geen wonder, want de wonderlijke gewoonheid van het hele gebeuren is nu juist de openbaring van de mens geworden God, die dertig jaar in Nazaret zou leven zonder dat Hij door iemand werd opgemerkt. Het opmerkelijke is dat ze nooit iets bijzonders aan Hem hebben opgemerkt. Hij was maar heel gewoon de zoon van Jozef, de zoon van Maria, dus niets bijzonders.
Dat is dan ook de zin van de opdracht: je uit handen geven, je door God laten toe-eigenen, toegeven dat je geen heer en meester van je eigen leven bent, maar een pachter, een beheerder, een rentmeester, een dienaar. God is de Heer van je leven. Ook het geven van eerstelingen had die bedoeling: de eerste schoof van de oogst, de eerste worp van de dieren en de eerstgeborene van het mannelijk geslacht. Het bidden van je ochtendgebed is eigenlijk ook zoiets als een eersteling aan God geven, het is uitstappen uit het leven dat je hebt gekregen, uit je omgeving, uit de natuur, de werkzaamheid, de vruchtbaarheid; daarvan de eerstelingen afstaan als teken dat je alles wat je hebt, van God gekregen hebt en erkennen dat het van God is en van God blijft. Het zijn alleen maar verwijzingen, middelen van Hem van wie je eigenlijk bent.
Zijn ouders brachten Jezus naar Jeruzalem om Hem aan de Heer op te dragen, elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht moet aan de Heer worden toegeheiligd, en om een offer te brengen. Er moet een offer gebracht worden. Eigenlijk driemaal een offer: tempelgang is offergang. Offers brengen heeft iets dreigends. We horen het woord ’offer’ niet graag, het roept iets op van wat ons bij de profeet Maleachi werd voorgehouden: “Maar wie kan de komst van zijn dag verdragen? Wie zal er staande blijven als Hij verschijnt? Hij is als het vuur van de smelter, als het loog van de blekers. Hij zet Zich neer om het zilver te smelten, om het te zuiveren, om de levieten te zuiveren en hen als goud en zilver te louteren.” Branden, zuiveren, vagevuur, we horen dat niet graag. Maar Jezus komt in het Nieuwe Verbond als vervulling van het Oude Verbond. Niet als iemand die erboven staat, die erbuiten staat, maar zoals de tweede lezing het zegt: Deelhebbend aan hetzelfde vlees en bloed. Hij heeft ons bestaan willen delen, om door zijn dood de vorst van de dood, de duivel, te onttronen. … Hij is in alles aan zijn broeders gelijk geworden, om als een barmhartig en getrouw hogepriester hun belangen bij God te behartigen en de zonden van het volk uit te boeten.
Hij komt niet met een oordeel over ons; Hij komt met het oordeel over Zichzelf, om de zonden van het volk uit te boeten, als een boeteoffer. Hij komt met barmhartigheid. De barmhartigheid triomfeert over het oordeel. Dat worden wij ook niet moe te zingen: ’Wij ontvangen uw barmhartigheid in het midden van uw tempel’. Het kind dat Jozef en Maria uit handen geven en in de armen van de priester leggen, is de Barmhartige, de barmhartigheid zelf. Het is een gebaar: Maria staat haar kind af aan de priester en deze heft het omhoog naar God. Volgens de Joodse wetgeving moest veertig dagen na de geboorte de mannelijke eerstgeborene aan God worden opgedragen, als teken van de onbeperkte heerschappij van God en tot eeuwige dank voor de redding van de eerstgeborenen van Israël, uit de greep van de verderfengel. Het is geen oordeel, maar juist een verlossing, een bevrijding van het Godsoordeel, een gespaard worden van het oordeel dat over de mensheid moest worden voltrokken vanwege de zonden, en wat Jezus in zijn boeteoffer op Zich heeft genomen. Dit kind oordeelt ons niet, maar neemt het oordeel over onze zonden over. Hij neemt het op Zich.
Dat is waarom wij die barmhartigheid van de Heer, die opdracht in de tempel, vieren. Wat de mensheid zou moeten treffen, treft Hem. “Een lichaam hebt Gij mij gegeven”, staat er in de brief aan de Hebreeën als citaat uit het Oude Verbond, “zie, ik kom om uw wil te doen.” Wat wij hier vieren is eigenlijk zoveel als de eerste heilige Mis van Jezus. Wat toen begonnen is, wordt nu in de eucharistie voltooid. Dat is de inzet van zijn hele leven. Gedurende de rest van Jezus’ leven zal ons duidelijk gemaakt worden hoe totaal deze beginovergave is geweest. Hij zal de overgave van de rituele gebaren in de tempel openbaren aan zijn lichaam. “Slachtoffers en brandoffers hebt Gij niet gewild, maar een lichaam hebt Gij mij bereid. Zie, Ik kom om uw wil te doen.” Aan mijn lichaam, betekent dit dan dat je niets zal overkomen? Nee, de woorden van Simeon zijn niet mis te verstaan: “Dit Kind is een teken van tegenspraak en een zwaard zal uw eigen ziel doorboren.” Als moeder zal Maria met dit zwaard kennismaken. Als Hij twaalf jaar geworden is en door in de tempel achter te blijven Zich voor de tweede maal door de Vader laat toe-eigenen (deze opdracht is de eerste maal), moesten zij Hem zoeken.
Gebedsaanwijzing
Toen zij Hem vonden, was dat het eerste zwaard door het hart van Maria: “Denk toch eens met wat een pijn uw vader en ik naar U hebben gezocht.” Pijn en zwaard zullen ons niet bespaard worden. Pijn in het hart is Maria niet bespaard geworden, tot onder het kruis waar zij opnieuw haar Kind uit handen moest geven. Dat heeft zij opnieuw met geloof gedaan. Eén zwarte duisternis was er tussen haarzelf en God, maar daarachter was een licht van geloof: het Kind is in goede handen, de handen van de Vader, waaraan Jezus, haar zoon, Zich heeft toevertrouwd, toen Hij zei: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.” Uit Vaders handen komt dit Kind, dat de straf van de zonden op Zich heeft willen nemen, tot aan de dood toe. Dat is wat de zonde verdient en dat is wat God voor ons heeft willen dragen.
Onze Vader, die in de Hemel zijt, Uw Naam worde geheiligd, Uw Rijk kome, Uw Wil geschiede, op aarde zoals in de Hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren en breng ons niet in beproeving maar verlos ons van het kwade. Amen.
bron: Luistert naar Hem, pater J. Bots SJ