Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. We mochten vele prachtige uitgebreide overwegingen ontvangen van pater Auping maar we gaan verder in een verkorte vorm.
Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor zijn inspirerende woorden en
wensen u veel devotie bij het lezen.
Zondag 11 februari 2024 : 6e Zondag door het Jaar
10:00 uur : H. Mis m.m.v. het Parochieel koor
Voorganger : pastoor H. Scheve

Eerste lezing: Leviticus 13, 1-2. 45-46
De Heer sprak tot Mozes: “Heeft iemand een gezwel, uitslag of een vlek op zijn huid
en gaat het lijken op huidziekte, dan moet men hem bij de priester Aäron of bij een priester van diens geslacht brengen. Degene, die aan huidziekte lijdt, moet in gescheurde kleren lopen en zijn haren los laten hangen; hij moet zijn baard bedekken en roepen: Onrein, onrein! Zolang de ziekte duurt is hij onrein; hij moet apart wonen en buiten het kamp blijven.”
Tussenzang: Ps. 32 (31), 1-2, 5, 11
Refrein: Mijn toevlucht zijt Gij, mijn Redder in nood, Gij hult mij in voorspoed en vreugde.
Gelukkig degene wiens fout werd vergeven,
wiens zonde door God werd bedekt.
Gelukkig de mens die geen schuld heeft bij God,
wiens hart geen misdaad verbergt.
Toen heb ik mijn zonde beleden voor U,
mijn schuld niet langer ontkend.
Ik sprak: voor de Heer beken ik mijn fout;
toen hebt Gij mijn zonde vergeven.
Want talrijke rampen treffen de zondaar,
maar God beschermt die vertrouwen op Hem.
Weest blij in de Heer, alle vromen,
verheugt u en jubelt, oprechten van hart.
Tweede lezing: 1 Korintiërs. 10, 31-11, 1
Broeders en zusters, of gij dus eet of drinkt, of wat gij ook doet, doet alles ter ere Gods.
Geeft geen aanstoot noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan Gods Kerk; ook ik tracht allen zoveel mogelijk ter wille te zijn en ik zoek niet mijn eigen voordeel, maar dat van de gemeenschap, opdat allen gered worden. Weest mijn navolgers zoals ik het ben van Christus.
Vers voor het evangelie: Johannes 8, 12
Alleluia.
Ik ben het licht van de wereld, zegt de Heer, wie Mij volgt zal het licht des levens bezitten.
Alleluia.
Evangelie: Marcus 1, 40-45
In die tijd kwam er eens een melaatse bij Jezus, die op zijn knieën viel en Hem smeekte: “Als Gij wilt kunt Gij mij reinigen.” Door medelijden bewogen, stak Hij de hand uit, raakte hem aan en sprak tot hem: “Ik wil, word rein.” Terstond verdween de melaatsheid en was hij gereinigd. Terwijl Hij hem wegstuurde, vermaande Hij hem met klem: “Zorg ervoor, dat ge aan niemand iets zegt, maar ga u laten zien aan de priester en offer voor uw reiniging wat Mozes heeft voorgeschreven, om ze het bewijs te leveren.” Eenmaal vertrokken begon de man zijn verhaal overal in het openbaar te vertellen en ruchtbaarheid aan de zaak te geven, met het gevolg, dat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar buiten op eenzame plaatsen verbleef. Toch kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe.
Kort commentaar van P. John Auping
De melaatse in Jezus tijd waren beklagenswaardige mensen, sociaal geïsoleerd en verworpen: “Degene, die aan huidziekte lijdt, moet in gescheurde kleren lopen en zijn haren los laten hangen; hij moet zijn baard bedekken en roepen: Onrein, onrein! Zolang de ziekte duurt is hij onrein; hij moet apart wonen en buiten het kamp blijven” (Levíticus 13,45-46). Dit was een noodzakelijke bescherming tegen besmetting. De wet van Mozes ignorerend, raakt Jezus hem aan. Jezus is zijn eigen wet. En dat niet alleen. De melaatse zegt “Als Gij wilt kunt Gij mij reinigen.” Jezus zegt: “Ik wil, word rein.” En terstond is hij gereinigd: “Terstond … was hij gereinigd”. Wat Jezus doet is wat Hij wil. Dat is eigen aan God: die doet wat Hij wil, zoals de psalm zegt: “Onze God is in de hemel, Hij doet al wat Hij wil” (psalm 115, 3); “Al wat de Heer onze God wil, dat doet Hij, in de hemel en op aarde” (Psalm 150,6). Voor ons mensen is dat niet zo. U kunt veel goede dingen willen, maar het feit dat u ze wilt betekent niet dat ze ook gebeuren.
Jezus handelt als God: wat Hij wil, dat doet Hij en het gebeurt. In het Evangelie van Marcus zijn de mensen onder de indruk van de macht waarmee Jezus onreine geesten uitdrijft en zieke mensen, zoals deze melaatse, geneest. En ook zijn ze onder de indruk van het gezag waarmee Hij onderwijst en zonden vergeeft. In het Grieks gebruikt de evangelist de woorden “exousia” (ϵξουσια) ‒ dat soms vertaald wordt als “gezag”, maar op andere plaatsen als “macht” en “dunamis” (δυναμις) ‒dat soms vertaald wordt als “kracht”, en op andere plaatsen als “wonder” of “wonderkracht”‒. Het ‘wonder’ is letterlijk (in het Grieks) ‘een daad van kracht’. Dezelfde macht waarmee hij onreine geesten uitdrijft en zieken geneest, klinkt door in de toon van zijn stem als Hij onderricht geeft en zonden vergeeft
“Hij onderrichtte hen niet zoals de schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit” (Marcus 1,22).
“Een nieuwe leer met gezag! Hij geeft bevel aan de onreine geesten en ze gehoorzamen Hem.” (Marcus 1,27).
“Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of: Sta op, neem uw bed op en loop? Welnu, opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven, sprak Hij tot de lamme: Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar huis.” Hij stond op, nam zijn bed en voor aller ogen ging hij onmiddellijk naar buiten” (Marcus 2,9-12).
“Jezus was zich bewust dat er een kracht van Hem was uitgegaan” (Marcus 5,30).
“Toen het sabbat was, begon Hij te onderrichten in de synagoge. De talrijke toehoorders vroegen verbaasd: “… Wat zijn dat voor wonderen, die zijn handen verrichten? (Marcus 6,2)
“Toen koning Herodes nu over Hem hoorde, want zijn naam was bekend geworden, zei hij: ‘Johannes de doper is verrezen uit de doden en daarom werken die wonderkrachten in hem’.” (Marcus 6,14).
“De hogepriesters en oudsten traden op Hem toe en vroegen Hem: “Welke gezag hebt Gij om dit alles te doen? En wie heeft U die bevoegdheid dan daartoe gegeven” (Marcus 11,27-28).
Jezus geeft dit gezag, deze kracht en deze energie door aan zijn apostelen, aan zijn kerk:
“Jezus ging de berg op en riep tot zich die Hij zelf wilde; en zij kwamen bij Hem. Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken, met de macht de duivels uit te drijven” (Marcus 3,13-15).
“Jezus ging rond door de dorpen in de omtrek, waar Hij onderricht gaf. Hij riep de twaalf bij zich en begon hen twee aan twee uit te zenden. Hij gaf hun macht over de onreine geesten” (Marcus 6,7).
Aan Petrus geeft Hij de macht om de mensen op aarde de deur van de hemel te sluiten of te openen:
“Jezus hernam: “Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is. Op mijn beurt zeg ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn” (Matteüs 16,17-19).
Aan de apostelen in het algemeen geeft Hij dezelfde macht als aan Petrus: “Voorwaar, Ik zeg u: wat gij zult binden op aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde zal ook in de hemel ontbonden zijn” (Matteüs 18,18). Er zijn twee wijzen waarop Jezus’ leerlingen macht en gezag hebben. De eerste wijze hangt af van de positie die iemand heeft in de hiërarchie van de kerk: ouders hebben de patria potestad over hun kinderen; een priester heeft de macht om brood en wijn te consecreren en om de zonden te vergeven in de biecht; een bisschop heeft de macht een seminarist tot priester te wijden en hem als pastoor te benoemen in een parochie; de paus heeft de macht een priester bisschop te maken, en dogma’s te verklaren. De kardinalen hebben de macht om de volgende paus te kiezen. Hier gaat het om een gezag, verbonden aan een positie in de kerk.
De tweede wijze waarop de leerlingen van Jezus macht, gezag en kracht ontvangen is alseen gave van de Heilige Geest, onafhankelijk van onze positie of functie in de kerk. De Geest van God stort zijn gaven uit in een ontvankelijk hart.
Ik zal een voorbeeld geven uit mijn eigen ervaring als priester. Het voorbeeld maakt duidelijk hoe Jezus ons macht geeft “over onreine geesten”. Van 1977 tot 1983 werkte ik in Torreon, in het noorden van Mexico. Op zondag deed ik de mis in een armenwijk van de stad, aan de grens met Gomez Palacio. Op een goeie dag spreekt Ernestina mij aan na de mis. Ze vertelt me dat haar nichtje, Carmelita, die negen jaar oud is, bezeten is van de duivel en of ik alsjeblieft wil helpen met een exorcisme. Ik ga met haar mee en we komen aan bij een heel arm huisje dat bestaat uit drie kamers. Binnenkomend zie ik Carmelita, die, gezeten op een bed, met een biertje in de hand, naar de televisie kijkt. In die kamer zijn er ook nog haar oudere broer, haar vader, haar grootmoeder en haar tante, Ernestina. Ik vraag haar vader of hij zo goed wil zijn haar het biertje af te nemen en de televisie af te zetten. De vader protesteert, en legt mij uit dat Carmelita gaat huilen als hij de televisie afzet. Ik vraag het hem opnieuw, hij zet de tv af, en, zoals hij had aangekondigd, Carmelita begint uit volle keel te huilen. De vader gaat naast haar zitten, legt zijn arm over haar schouder en zegt, met tranen in de ogen: “Ik begrijp het best, mijn kind, je mist je moeder”.
Het is op dit moment dat ik begrijp wat het probleem is en een strategie bedenk om het probleem op te lossen. U denkt misschien, net als de vader, dat het probleem was dat het kind haar moeder miste. Maar ik zag in dat het probleem was dat haar vader geen morele autoriteit, geen gezag over haar had en zich door haar liet manipuleren. Er waren in feite twee moederfiguren: haar grootmoeder en haar tante, genoeg om het gemis van haar moeder te compenseren. De strategie die ik bedacht was dat Carmelita in mij een gezag moest ervaren dat niet zwichtte onder de druk van haar tranen en driftbuien, en dat ik daarna dat over haar verkregen gezag moest overdragen op haar vader. Als haar vader zich bekeerde, zou ook zij zich bekeren.
Ik vraag de vader of hij zo goed wil zijn om op te staan zodat ik naast Carmelita kan gaan zitten. Ik neem haar rechterhand tussen mijn beide handen en laat die hand niet los, met het doel dat zij het gezag van een vaderfiguur ervaart die niet zwicht onder de chantage van haar driftbuien. Zij begint nu niet alleen te huilen, maar ook uit alle macht te schreeuwen. Iedereen raakt nu heel verontrust, en al zeggen ze me het niet, ze denken: “Wat is die pater aan het doen”. Het huilen en schreeuwen duurt een half uur (!). Daarna, vermoeid van zoveel huilen en schreeuwen, zwijgt Carmelita, en ik neem de kans te baat, zonder haar hand los te laten, om haar iets te zeggen: “Carmelita, morgen moet je je haren wassen en kammen, schone kleren aandoen, en naar school gaan”.
De volgende dag kom ik terug om elf uur in de ochtend, schooltijd. Carmelita zit op het bed, met een biertje in de hand, naar de televisie te kijken. Opnieuw vraag ik de vader, nu op heel energieke toon, of hij zo goed wil zijn haar het biertje af te nemen en de tv af te zetten. Ik ga naast haar zitten en neem haar hand tussen mijn beide handen. Deze keer duurt het huilen en schreeuwen van Carmelita twintig minuten. Als ze eenmaal ophoudt met huilen, zeg ik haar hetzelfde als de vorige dag: “Carmelita, morgen moet je je haren wassen en kammen, schone kleren aandoen, en naar school gaan”. Ik kom op dinsdag terug, om elf uur, schooltijd. Deze keer heeft ze geen bier, maar zit wel op het bed naar de tv te kijken. Ik herhaal hetzelfde ritueel en deze keer duurt het huilen en schreeuwen tien minuten.
Als ik op woensdag terugkom, om 11 uur, zit ze naar de tv te kijken, dit keer zonder bier, maar deze keer begint ze niet te huilen als ik binnenkom. In de kamer is ook de grootmoeder aanwezig. Ik neem haar hand tussen mijn handen, zoals de vorige dagen, en vraag haar broer of hij zo goed wil zijn haar vader en tante op te zoeken, want ik wil dat iedereen getuige is van wat nu volgt. Als iedereen er is, vraag ik aan Carmelita: “Carmelita, wie moet er nu gehoorzamen, jij aan je vader, of jouw vader aan jou”. Ze antwoordt, op de schorre en diepe toon van een volwassen man, niet de toon van een meisje van negen jaar: “mijn papa”, en als ze dit zegt gloeit er in haar ogen een kwaadaardig licht en is er een kwaadaardige glimlach op haar lippen. Iedereen hoort en ziet het, iedereen is bang, en ze denken: “dat is de duivel”. Ik denk dat ook, maar zonder enige vrees. Ik vraag nu voor de tweede keer, haar hand tussen mijn handen: “Carmelita, wie moet er nu gehoorzamen, jij aan je vader, of jouw vader aan jou”. En ze antwoordt, voor de tweede keer, op de toon van een volwassen man met een hele schorre, diepe stem: “mijn papa”, en als ze dit zegt gloeit er in haar ogen hetzelfde kwaadaardige licht. Ik vraag nu voor de derde keer dezelfde vraag. Omdat Carmelita inmiddels geleerd had dat ik nooit zou zwichten onder de chantage van haar driftbuien, al had ik het niet drie, maar dertig keer moeten vragen, geeft ze nu het goede antwoord, op de hoge, normale toon van een meisje van negen jaar, en zegt: “ik”. De vader, die dit alles hoort en ziet, wordt nu rood als een tomaat. Hij heeft begrepen wat het probleem is.
De volgende dag kom ik niet meer terug, omdat ik ervan bewust ben dat ik mijn gezag over Carmelita de vorige dag op haar vader had overgedragen. De volgende zondag na de mis vertelt Ernestina mij de afloop. De vader had haar op donderdagochtend opdracht gegeven schone kleren aan te doen, haar grootmoeder toe te staan haar haren te kammen, en naar school te gaan. Carmelita had gezegd: “nee, ik ga niet”. De vader had haar toen opgetild, haar in zijn armen meegenomen naar de waterput die op de binnenplaats van een groepje huizen staat, en haar helemaal ondergedompeld, onder de oppervlakte van het water, en had haar daarna weer uit het water opgetild. Na dit doopsel was Carmelita, gehoorzaam aan haar vader, naar school gegaan.
Met dit ‘doopsel’ was de duivel uitgedreven uit het familiesysteem, had de vader zijn morele gezag teruggevonden, was Carmelita genezen, en had zij geleerd het gezag van haar vader te respecteren. Ze ging nu iedere dag naar school, zoals alle andere kinderen. Wat leert ons dit voorbeeld? Dat de macht die de priester van Jezus ontvangt inderdaad de slechte geesten uitdrijft, zowel uit de vader als uit de dochter: “Hij gaf hun macht over de onreine geesten” (Marcus 6,7). Het was geen exorcisme, eerder een proces van bevrijding waarin de psychologische intuïtie van de priester en de energie van de Heilige Geest samenwerkten om aan de depressief-afhankelijke ongeordendheid van de vader en aan de hysterische ongeordendheid van Carmelita ‒en aan de invloed van de duivel, die beide ongeordendheden manipuleerde‒ een eind te maken.
