
2 november 2024 – Allerzielen
Gezongen H. Mis
Voorganger : pastor H. Scheve
Aanvang : 19:00 uur
Eerste lezing Jesaja 25,6a.7-9
Op die dag zal de Heer van de hemelse machten, op deze berg een gastmaal aanrichten voor alle volkeren. Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren, die over de volkeren ligt en de doek, die alle naties bedekt. God, de Heer, zal voor altijd de dood vernietigen; Hij zal de tranen van alle gezichten afwissen, en de schande van zijn volk wegnemen van heel de aarde. Want zo heeft de Heer besloten. Op die dag zal men zeggen: Dat is onze God. Wij hoopten op Hem en Hij heeft ons gered. Dit is de Heer op wie wij ons vertrouwen hadden gesteld: laat ons blij zijn en juichen om de redding, die Hij ons heeft gebracht.
Antwoordpsalm Psalm 23 (22), 1-3a. 3b-4. 5. 6
R. De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.
De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort; Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten, Hij geeft mij weer frisse moed.
R. De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.
Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden omwille van zijn Naam.
Al voert mijn weg door donkere kloven, ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
Uw stok en uw herdersstaf geven mij moed en vertrouwen.
R. De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.
Gij nodigt mij aan uw tafel tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd, mijn beker is overvol.
R. De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.
Voorspoed en zegen verlaten mij nooit, elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn voor alle komende tijden.
R. De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.
Tweede lezing Openbaring van de heilige apostel Johannes 21, 1-5a.6b-7
Ik, Johannes, zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en de zee bestond niet meer. En ik zag de heilige Stad, het nieuwe Jeruzalem, van God uit de hemel neerdalen, schoon als een bruid, die zich voor haar man heeft getooid. Toen hoorde ik een machtige stem, die riep van de troon: “Zie hier Gods woning onder de mensen! Hij zal bij hen wonen, zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.” En Hij, die op de troon is gezeten, sprak: “Zie, Ik maak alles nieuw. Ik ben de Alfa en de Omega,
de Oorsprong en het Einde. Wie dorst heeft, zal Ik om niet te drinken geven uit de bron van het water des levens. Wie overwint, zal dit alles krijgen en Ik zal zijn God zijn en hij mijn zoon.”
Alleluia Apocalyps 1, 5-6
R. Alleluia.
Jezus Christus is de eerstgeborene van de doden. Hem zij de heerlijkheid en de macht
in de eeuwen der eeuwen. Amen.
R. Alleluia.
Derde lezing uit het Heilig Evangelie volgens Lucas 23,44-46.50.52.53; 24,1-6a
Het was omtrent het zesde uur; er viel duisternis over heel de streek tot aan het negende uur toe doordat de zon geen licht meer gaf. Het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor. Toen riep Jezus met luide stem: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest”.
Nadat Hij dit gezegd had, gaf Hij de geest. Nu was er een zekere Jozef, lid van de Hoge Raad, een welmenend en rechtschapen man. Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. Na het van het Kruis genomen te hebben wikkelde hij het in een lijkwade. Vervolgens legde hij Hem in een graf dat in steen was uitgehouwen en waarin nog nooit iemand was neergelegd. Op de eerste dag van de week echter gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf met de welriekende kruiden, die zij klaargemaakt hadden.
Zij vonden de steen weggerold van het graf, gingen er binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet. Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken, stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed. Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: “Waarom zoekt ge de levende bij de doden?
Hij is niet hier, Hij is verrezen.”
Kort commentaar van P. John Auping
Het evangelie herinnert ons aan onze menselijke conditie. De dood en begrafenis van Jezus herinneren ons aan onze eigen dood en begrafenis. Maar wat ons ook geopenbaard wordt is het belangrijkste, namelijk, dat de dood niet het einde is, maar het begin van een nieuw leven, het eeuwige leven: “Waarom zoekt ge de levende bij de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen.” De essentie van de viering van Allerzielen is het geloof in de verrijzenis. Zonder verrijzenis is ons christelijk geloof onzin en, zoals de heilige Paulus zegt, “waardeloos”:
“12 En als wij verkondigen dat Christus uit de doden is opgestaan, hoe kunnen dan sommigen onder u beweren, dat er geen opstanding van de doden bestaat? 13 Als er geen opstanding van de doden bestaat, is ook Christus niet verrezen. 14 En wanneer Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud en uw geloof eveneens. 15 Dan volgt zelfs dat wij over God een vals getuigenis hebben afgelegd; want dan hebben wij tegen God in getuigd dat Hij Christus ten leven heeft gewekt, wat Hij niet gedaan heeft, indien, zoals zij beweren, de doden niet verrijzen. 16 Want als de doden niet verrijzen, is ook Christus niet verrezen, 17 en als Christus niet is verrezen, is uw geloof waardeloos en zijt gij nog in uw zonden. 18 Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn verloren. 19 Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen. 20 Maar zo is het niet! Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn. 21 Want omdat door een mens de dood is gekomen, komt door een mens ook de opstanding der doden. 22 Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven. 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens bij zijn komst, zij die Christus toebehoren; 24 daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap” (1 Korintiërs 15,12-20).
Als we in onze geloofsbelijdenis het historische feit van Jezus’ verrijzenis schrappen, dan is ons geloof zinloos en waardeloos. Toch zijn er in de 19e en 20 eeuw christenen geweest die probeerden de verrijzenis weg te verklaren. Er waren twee scholen, namelijk ‘de kritische school’ en ‘de mythologische school’. Volgens Ernest Renan (1823-1892) en Charles Guignebert (1867-1940), twee belangrijke vertegenwoordigers van de kritische school, was Jezus van Nazaret een revolutionaire profeet en een anarchist die in de illusie leefde dat met hem het rijk van God op aarde zou beginnen. Hij werd door de Romeinen geëlimineerd. Het ging hem, zoals het andere revolutionaire profeten ging, bijvoorbeeld, Theudas die in het jaar 44 n. C. een opstand in Jeruzalem leidde, en kort daarna door de Romeinen terecht gesteld; of Simon Bargiora, die Jeruzalem bezette, maar daarna door de legioenen van Titus werd overwonnen en ter dood gebracht, in de jaren 69-71; of de opstand van Simeón Ben-Koseba, die na aanvankelijke overwinningen op de Romeinen, door de hogepriester tot Messias werd gezalfd, en uitgeroepen als Bar-Kochba, maar daarna door de legioenen van Adrianus werd verslagen en gekruisigd, in de jaren 132-135 n. C.
Paul-Louis Couchoud (1879-1959) bekritiseerde de kritische school, op grond van het feit dat zij niet in staat waren uit te leggen hoe het nu mogelijk was dat Theudas, Simon Bargiora en Bar-Kochba geen spoor hebben nagelaten in de geschiedenis, terwijl daarentegen Jezus van Nazaret kort na zijn dood als de verrezen mens-God werd vereerd, en dat nu een derde deel van de mensheid in hem gelooft. Het kan niet zijn dat eenzelfde oorzaak zo totaal verschillende effecten kan hebben. Dit is ook de meer recente en goed beargumenteerde kritiek van Vittorio Messori[1] op de kritische school.
Couchoud is de grondlegger van de mythologische school. Volgens deze school, is de oorsprong van de verhalen over Jezus van Nazaret niet een historisch gebeuren, maar een mythe die opkwam onder de naar bevrijding zuchtende armen van Rome in het begin van de tweede eeuw, en daarna in Palestina werd geprojecteerd, alsof het echt gebeurd was. De voornaamste vertegenwoordiger van de mythologische school is de protestantse theoloog Rudolf Bultmann (1884-1976).
Het probleem met de mythologische interpretatie is dat volgens de comparatieve studie van verschillende religies, er op zijn minst een afstand van een eeuw moet bestaan tussen de formulering van een mythe en de zogenaamde historische omstandigheden waar die mythe in geprojecteerd wordt. Exegetische studies hebben echter vastgesteld dat de synoptische evangelies en de Handelingen van de Apostelen in de periode van 50 tot 80 n.C. geschreven werden[2], zo’n 20 tot 50 jaar na Jezus’ dood en verrijzenis.
Bovendien, hebben de studies van de Franse archeoloog, Marie-Joseph Lagrange (1855-1938), gedurende vele jaren gepubliceerd in de Revue Biblique, bewezen dat de evangelische beschrijvingen van de flora en fauna van Palestina, en van bepaalde personen, plaatsen en gebouwen, exact zijn. Bijvoorbeeld, de proconsul Paulus van Cyprus, door Lucas vermeld in Handelingen van de Apostelen 13, blijkt geen mythologische figuur te zijn, maar echt bestaan te hebben, zoals blijkt uit de inscriptie in een steen van de eerste eeuw, gevonden in het westen van Cyprus. Latere ontdekkingen bewezen dat ook Pontius Pilatus geen mythologische figuur is, maar, volgens een in 1961 in Judea gevonden steen-inscriptie, echt bestaan heeft. Alfred Loisy (1857-1940) ridiculiseerde de evangelische beschrijving van de grotten-graven van Lazarus en Jezus, met de ronde steen in de ingang, totdat die grotten-graven door archeologen ontdekt werden in het noordwesten van Jeruzalem, alle van de eerste eeuw.
Volgens de mythologische school was het evangelie van Johannes het eerste van de vier evangelies en het meest mythologische, maar de exegeten hebben vastgesteld dat dit het laatst geschreven evangelie is[3], en de archeologen vonden een zwembad met vijf portalen, door de evangelist beschreven in Johannes 5, dat echt bestaan had, maar in het jaar 70 verwoest was door de Romeinen. Als het Johannes evangelie een rond 200 n. C. geschreven mythe zou zijn, hoe kwam de auteur dan op het idee van een historisch, in het jaar 70 verwoest zwembad in Jeruzalem?
Zo zou ik kunnen doorgaan met vele andere voorbeelden. Vandaag de dag zijn archeologen, exegeten, geschiedschrijvers en theologen het erover eens dat Jezus echt bestaan heeft, al blijven ongelovige en kleingelovige auteurs proberen de verrijzenis en de verschijningen van Jezus na zijn verrijzenis weg te verklaren.
Noch de kritische, noch de mythologische school kunnen een aantal feiten verklaren. Volgen mij, is de meest exacte interpretatie van het evangelie als literair genre die van John Tolkien (1872-1973), literatuur professor van Oxford van 1925 tot 1959. Wij kennen hem dankzij de door hem geschapen mythe The Lord of the Rings waar een driedelige film van gemaakt is, die velen van ons gezien hebben.
Volgens Tolkien, een expert in mythes, is de functie van de mythe het tot uitdrukking brengen van diepe waarheden over de menselijke existentie. In die zin is ook het evangelie een mythe. Maar in tegenstelling tot de mythen die geen historische basis hebben, is het evangelie een mythe geschreven door God in de historische feiten van het leven van Jezus van Nazaret.[4] Het evangelie is een uniek literair genre, namelijk, tegelijk een mythe die ons de diepe betekenis openbaart van ons eigen leven, en een ware geschiedenis, met de feiten van het leven, de dood en de verrijzenis van Jezus van Nazaret. Nadat Tolkien op, een goede avond in september 1931, zijn definitie aan zijn ongelovige en sceptische vriend Clive Lewis (1898-1963) uitlegde, bekeerde Lewis zich tot het christendom en schreef later een essay over deze kwestie[5], en ook andere, heel diepgaande boeken over het christendom[6].
Wat gebeurt er nu met je wanneer je doodgaat?
Vlak vóór het moment van de dood is er een innerlijke strijd in het mensenhart, tussen geloof in God en diens barmhartigheid en ongeloof en wanhoop. Als de mens gedurende zijn leven ervoor opteerde om het goede te doen (de ‘fundamentele optie’), al heeft hij zonden begaan, dan is de ‘laatste optie’ in het uur van de dood niet zo moeilijk, en winnen geloof en hoop. Maar als iemand gedurende zijn leven een fundamentele optie deed om slecht te zijn, en van doodzonde naar doodzonde ging, dan ligt de uitkomst van de laatste optie niet voor de hand. Het gebeurt dan vaak dat zo’n slecht mens zich in zijn hoogmoed tegen God en zijn barmhartigheid verhardt, en na zijn dood in de hel belandt. Vlak ná de dood wordt de ziel van een goed mens wakker in de hemel (in het geval van de heiligen) of in het vagevuur. Daar heeft de mens de absolute en troostrijke zekerheid dat hij gered is, en ondergaat tegelijk een pijnlijk zuivering van zijn ziel die God zelf bewerkt. Na die tijd van zuivering, gaat hij de hemel binnen. Op de laatste dag van de geschiedenis, de dag van het laatste oordeel, zullen we allemaal een verheerlijkt lichaam krijgen, en zullen een nieuwe hemel en een nieuw aarde onze woonplaats zijn:
“Op die dag zal de Heer van de hemelse machten, op deze berg een gastmaal aanrichten voor alle volkeren. Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren, die over de volkeren ligt en de doek, die alle naties bedekt. God, de Heer, zal voor altijd de dood vernietigen; Hij zal de tranen van alle gezichten afwissen, en de schande van zijn volk wegnemen van heel de aarde.”
[1] Zie Vittorio Messori, Jesus Hypotheses, St. Pauls, 1978; oorspronkelijk in het Italiaans (1976) en in die taal in 2019 heruitgegeven: Ipotesi su Gesú.
[2] Het evangelie van Matteüs (in het aramees) rond het jaar 50 n.C.; het evangelie van Marcus rond 64 n.C.; en de evangelies van Matteüs en Lucas (in het Grieks) en de Handelingen van de Apostelen in de jaren 70 tot 80 n.C.
[3] Geschreven tussen 95 en 100 n.C.
[4] Zie Joseph Pierce, Tolkien, Man and Myth, 1998, blz. 57-60.
[5] C. S. Lewis, “Myth Became Fact”, in: God in the Dock. Essays on Theology and Ethics, Fontana, 1979.
[6] C. S. Lewis, Letters of C. S. Lewis; Mere Christianity; Miracles; Surprised by Joy; The Chronicles of Narnia; The Four Loves; The Great Divorce; The Problem of Pain; The Screwtape Letters.
