Zondag 17 april 2022, Paaszondag
Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. We mochten 36 prachtige uitgebreide overwegingen ontvangen van pater Auping maar we gaan verder in een nieuwe vorm. Bij gelegenheid van een presentiële Mis zal pater Auping zijn commentaar gewijd aan de lezingen van de betreffende zondag met ons delen. Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor zijn inspirerende woorden en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
Hoogfeest van Pasen zondag 17 arpil 10 uur d.v.
Voorganger : pastor E. Wassink

Carved circa 1313, Limestone carved sculpture © RMN-Grand Palais / Jean-Gilles Berizzi
Eerste lezing: Handelingen 10, 34a.37-43
In die tijd nam Petrus het woord en sprak: “Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is; hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea na het doopsel dat Johannes predikte, en hoe God Hem gezalfd heeft met de heilige Geest en met kracht. Hij ging weldoende rond en genas allen die onder de dwingelandij van de duivel stonden, want God was met Hem.
En wij getuigen van alles wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft.
Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord.
God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan en laten verschijnen, niet aan het hele volk maar aan de getuigen die door God tevoren waren uitgekozen, aan ons die met Hem gegeten en gedronken hebben nadat Hij uit de doden was opgestaan. Hij gaf ons de opdracht aan het volk te prediken, en te getuigen dat Hij de door God aangestelde rechter is over de levenden en de doden. Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af, dat ieder die in Hem gelooft door zijn Naam vergiffenis van zonden verkrijgt.”
Tussenzang: Psalm 118 (117), 1-2, 16ab-17, 22-23
Refrein: Dit is de dag die de Heer heeft gemaakt. Wij zullen hem vieren in blijdschap.
Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig, eindeloos is zijn erbarmen!
Stammen van Israël, dankt de Heer, eindeloos is zijn erbarmen!
De Heer greep in met krachtige hand, de hand van de Heer heeft mij opgericht.
Ik zal niet sterven maar blijven leven en alom verhalen het werk van de Heer.
De steen die de bouwers hebben versmaad, die is tot hoeksteen geworden.
Het is de Heer, die dit heeft gedaan, een wonder voor onze ogen.
Tweede lezing: Kolossenzen 3, 1-4
Broeders en zusters, als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse. Gij zijt immers gestorven en uw leven is nu met Christus verborgen in God. Christus is uw leven, en wanneer Hij verschijnt zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.
Sequentie
Laat ons ‘t Lam van Pasen loven, ’t Lam Gods met offers eren.
Ja, het Lam redt de schapen, Christus brengt door zijn onschuld
ons arme zondaren tot de Vader. Dood en leven, o wonder,
moeten strijden tezamen. Die stierf, Hij leeft, Hij is onze koning.
Zeg het ons Maria, wat is ‘t dat gij gezien hebt?
Het graf van Christus dat leeg was, de glorie van Hem die opgestaan is,
engelen als getuigen, de zweetdoek en het doodskleed.
Mijn hoop, mijn Christus in leven! Zie Hij gaat u voor naar Galilea.
Waarlijk Christus is verrezen: stond op uit de doden.
O Koning, onze Held, geef ons vrede. Alleluia.
Vers voor het evangelie: 1 Korintiërs 5, 7b-8a
Alleluia.
Ons Paaslam is geslacht: Christus zelf. Wij moeten ook ons feest vieren in de Heer.
Alleluia.
Evangelie: Johannes 20,1-18
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena, vroeg in de morgen – het was nog donker – bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold.
Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen: “Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.” Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf.
Ze liepen samen vlug voort, maar die andere leerling snelde Petrus vooruit en kwam het eerst bij het graf aan. Vooroverbukkend, zag hij de zwachtels liggen, maar hij ging niet naar binnen. Simon Petrus die hem volgde, kwam ook bij het graf en trad wel binnen. Hij zag dat de zwachtels er lagen, maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats. Toen pas ging ook de andere leerling die het eerst bij het graf was aangekomen, naar binnen; hij zag en geloofde, want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan. Daarop keerden de leerlingen naar huis terug.
Maria stond buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus’ lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Zij spraken haar aan: “Vrouw, waarom schreit ge?” Zij antwoordde: “Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.” Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: “Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?” In de mening dat het de tuinman was, vroeg zij: “Heer, mocht gij Hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd, zodat ik Hem kan weghalen.”
Daarop zei Jezus tot haar: “Maria!” Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: “Rabboeni!” – wat ‘Mijn leraar´ betekent. Toen sprak Jezus: “Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.” Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had, en wat Hij haar gezegd had.
Kort commentaar van Pater John Auping
De vrouw die Jezus liefhad
Maria Magdalena weet niet goed wat ze zegt: “Heer, mocht gij Hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd, zodat ik Hem kan weghalen” (vers 15). Hoe stelt zij zich voor dat dat zij het kadaver van Jezus kan dragen? In haar verdriet ziet ze niet dat Jezus voor haar staat. Als Jezus haar bij haar naam aanspreekt, gaan haar ogen open en ziet ze Hem. Ze is buiten zichzelf van vreugde. Zij wordt nu de eerste getuige van Jezus’ verrijzenis. Zo kan het ook u gebeuren dat u in uw depressie Hem niet herkent, maar dat u dan opeens u realiseert dat God vlak bij u is, bijvoorbeeld op het moment van de communie. Uw tranen van verdriet worden nu tranen van blijdschap.
Het ongeloof van de leerlingen
De reden waarom we in Jezus´verrijzenis geloven is niet het geloof van de apostelen, maar een historisch feit, namelijk het feit dat Jezus na zijn verrijzenis verschenen is aan tientallen getuigen: María Magdalena; de twee leerlingen van Emmaus; de tien apostelen (zonder Judas en zonder Tomas); en een week later dezelfde tien apostelen met Tomas; Petrus, Tomas, Natanaël, Johannes en Jakobus en nog twee andere leerlingen, aan het meer van Tiberias; Saulus op weg naar Damascus; en nog vele anderen. Zij geven getuigenis van wat ze gezien hebben, niet van wat ze geloofden vóór ze Hem zagen.
Het evangelie laat zien dat de apostelen, vóórdat ze Jezus zagen, niet in zijn verrijzenis geloofden, zelfs niet nadat de eerste ooggetuigen hun vertelden dat ze Hem gezien hadden, levend en wel. Hij verscheen het eerst, op zondagmorgen, aan María Magdalena (Marcus 16,9; Lucas 24,19; Johannes 20,11-17), maar ze hechtten geen geloof aan haar woorden: “Maar toen die hoorden, dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet” (Marcus 16,11); “Maar dat verhaal leek hun beuzelpraat en zij geloofden het niet” (Lucas 24,11). Daarna, op paaszondagmiddag, verscheen Hij aan de twee leerlingen van Emmaus (Marcus 16,12; Lucas 24,13-32), maar ook hen geloofden ze niet: “Nadat dezen teruggekeerd waren, vertelden ze het aan de overigen, maar zelfs zij werden niet geloofd” (Marcus 16,13). Toen Jezus die zondag, in de avond, aan de tien apostelen verscheen, verweet Hij hen, na de vredewens, en vóór ze over de hele wereld uit te zenden, hun ongelovigheid:
“Later verscheen Hij aan de elf [1], terwijl zij aan tafel aanlagen. Hij maakte hun een verwijt van hun hardnekkig ongeloof, omdat zij geen geloof hadden geschonken aan degenen die Hem gezien hadden, nadat Hij verrezen was” (Marcus 16,14).
In het geval van Tomas gaat dit ongeloof zo ver dat hij ook zijn tien mede-apostelen niet geloofde toen die hem zeiden dat ze Hem gezien hadden:
“De andere leerlingen vertelden hem: ‘Wij hebben de Heer gezien.’ Maar hij antwoordde: ‘Als ik niet in zijn handen het teken van de nagelen zie en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik het niet geloven’.” (Johannes 20,25).
Tomas was boos op Jezus, al vóór het lijden en de dood van Jezus. Toen Jezus naar Betanië wilde reizen, om Lazarus op te zoeken, wezen de leerlingen op het gevaar van deze onderneming. De situatie was heel gespannen en de vijandigheid van de farizeeën en het Sanhedrin heel gevaarlijk. Toen zei Tomas: “Laten ook wij gaan om met Hem te sterven” (Johannes 11,16). Dit was geen edelmoedig aanbod om de marteldood te ondergaan, maar eerder de ontboezeming van een diep teleurgestelde Tomas, die redeneerde: als toch alles verloren was, en Jezus’ missie mislukt, dan is het maar beter dood te zijn. Het had allemaal zo veelbelovend geleken, met al die wonderen, maar het was hem inmiddels duidelijk geworden dat het allemaal op niets uit zou lopen. Op het Laatste Avondmaal kwam die ergernis van Tomas opnieuw naar boven: “Tomas zei tot Hem: Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen? ” (Johannes 14,5). Deze teleurstelling en ergernis van Tomas gaan zover dat hij zelfs zijn tien mede-apostelen niet wil geloven als ze hem zeggen dat ze Hem gezien hebben. Het is duidelijk dat Tomas in dit ongeloof tijdelijk het contact met de werkelijkheid verloren heeft. Het is immers niet realistisch te veronderstellen dat, in deze omstandigheden, zijn tien mede-apostelen hem samen zouden bedriegen.
Maar, God zij dank, bleef er in hem een vonkje hoop, zodat hij niet de weg van Judas koos, maar een week later samen met de anderen was. Van de meest ongelovige apostel werd Tomas, na Jezus gezien te hebben, de meest gelovige van de twaalf. Want hij geloofde veel meer dan hij zag: “Toen riep Tomas uit: Mijn Heer en mijn God!” (Johannes 20,28). Wat hij zag was Jezus’ lichamelijke aanwezigheid, wat hij geloofde was dat Jezus God is.
En u, gelooft u het? Sommigen geloven het maar half. Schillebeeckx gelooft niet in de historische interpretatie van de verschijningen van Jezus na zijn verrijzenis[2]. Volgens hem zijn de verhalen van Jezus’ verschijningen een symbolische uitdrukking van het geloof van de apostelen in Jezus’ verrijzenis, toen ze het lege graf zagen. Het getuigenis van de evangelisten weerlegt echter deze interpretatie. Volgens Marcus, Lucas en Johannes geloofden de apostelen niet, zelfs niet nadat ze het getuigenis hadden gehoord van hen die Hem gezien hadden, levend en wel. De enige apostel die het lege graf zag, en toen wél geloofde in Jezus’ verrijzenis, vóórdat hij Hem gezien had, was de evangelist Johannes: “De andere leerling, die het eerst bij het graf was aangekomen, ging naar binnen; hij zag en geloofde” (Johannes 20,8).
De betekenis van Jezus’ verrijzenis en de ontwikkelingspsychologie
Van kind af aan, hebben wij ervaringen die ons in staat stellen het verrijzenis gebeuren te begrijpen. We kunnen Gods gedrag in de verrijzenis zo goed begrijpen, omdat we als klein kind moeders gedrag ervaren hebben, die met ons deed wat God met ons doet in de verrijzenis. Deze gelijkenis is onderzocht door de psychoanalyticus Brooke Hopkins[3], in de voetstappen tredend van de christelijke psychoanalyticus Donald Winnicott[4].
Veel ouders zijn er getuige van dat hun kleine kinderen zich soms schuldig voelen, als het kleine kind innerlijk gedachten en gevoelens van woede en afkeer tegen zijn moeder heeft gekoesterd, en dan zag dat zijn moeder ziek werd. In de magische wereld van de infanten zijn die negatieve gevoelens en gedachten de oorzaak van zijn moeders ziekte, vandaar de schuldgevoelens. Maar daarna ervaart de kleine, dat zijn moeder geen wraak neemt en dat zij zijn destructieve impulsen overleeft, en beter wordt. Dit gebeurt ook op pre-verbaal niveau, als een baby van een jaar oud, zulk soort destructieve fantasieën heeft in relatie met zijn moeder, als zijn moeder niet doet wat hij wil, en dan ervaart dat zijn moeder zijn driftbuien overleeft, en geen wraak neemt, maar haar kind haar liefde blijft bewijzen. Deze ervaringen overtuigen de kleine op den duur van het feit dat zijn moeders bestaan en liefde onafhankelijk zijn van zijn negatieve gevoelens en driftbuien, en dat zijn moeder ook geen wraak neemt, maar hem na een driftbui een constante, van zijn gevoelens onafhankelijke, vergevende liefde betoont.
De gezonde pedagogie geeft daarom ouders de raad dat zij de driftbuien van hun kinderen, of die nu klein zijn of al een paar jaar oud, of een puber, moeten tolereren, zonder in te geven, maar ook er zich van onthoudend die driftbuien te straffen.
Iets analoogs gebeurt in het lijden, de dood en de verrijzenis van Jezus. Hij overleeft onze destructieve gevoelens en daden van haat en boosheid op God, en neemt geen wraak, maar blijft ons na zijn verrijzenis zijn vergevende liefde betonen. God overtuigt ons dat zijn bestaan onafhankelijk is van onze negatieve gevoelens en daden ten opzichte van Hem, en dat Hij kwaad met goed vergeldt. Zijn bestaan en zijn barmhartige liefde en trouw zijn constant.
Hopkins sluit niet uit dat het christelijke geloof van Winnicott in de verrijzenis van Jezus, hem hielp om te begrijpen wat er tussen het kleine kind en zijn moeder gebeurt, en dat op zijn beurt, deze inzichten op het terrein van de ontwikkelingspsychologie hem en andere gelovige psychologen hielpen om het gebeuren van de dood en verrijzenis van Jezus beter te begrijpen en te interpreteren. De hermeneutische cirkel is zo compleet.[5]
Conclusie
We kunnen uit dit commentaar twee belangrijke conclusies trekken:
- God neemt geen wraak als we boos op Hem zijn. Hij blijft trouw aan zijn barmhartige liefde voor ons.
- De verrijzenis van Jezus is niet alleen een door vele getuigen geobserveerd historisch feit, maar ook symbolisch een beeld van onze overwinning en triomf in moeilijke omstandigheden, als we door het geloof ons met Hem verenigen, zoals Paulus: “Ik wil Christus kennen, ik wil de kracht van zijn opstanding gewaar worden en de gemeenschap met zijn lijden, ik wil steeds meer op Hem lijken in zijn sterven om eens te mogen komen tot de wederopstanding uit de doden” (Filippenzen 3,10-11). U hebt in dit vers van Paulus’ brief aan de Filippenzen de verrijzenis tweemaal, eerst als de ervaring van de kracht van zijn opstanding, als u, met Hem verenigd, moeilijkheden in dit leven overwint, en dan als de wederopstanding uit de doden, op het einde van uw leven.
Brengt u nu te binnen wat op dit moment een moeilijke situatie in uw leven is. Laat de gevoelens van onmacht en boosheid in u opkomen, zonder er bang voor te zijn. Zie dan diezelfde situatie met geloof in de verrezen Jezus, en wordt zo, door uw geloof, deelgenoot aan de macht van de Verrezene om die situatie te overwinnen. U kunt dat in u zelf gewaarworden: geestelijke gevoelens van zekerheid, fermheid, energie, hoop en vertrouwen. Eerst ervaart u deze overwinning in het gebed, daarna in de uiterlijke omstandigheden van uw leven.
[1] Het zijn er maar tien: Judas was er niet bij, en ook Tomas was die avond niet met hen.
[2] Zie Edward Schillebeeckx, Jezus het verhaal van een levende, Uitgeverij Nelissen, Baarn, 2000.
[3] Brooke Hopkins, “Jesus and Object-Use: A Winnicottian Account of the Resurrection Myth”, in International Review of Psychoanalysis, vol. 16, 1989, blz. 93-100.
[4] Donal Winnicott, “The Use of an Object”, in: International Journal of Psychoanalysis, vol. 50, 1969.
[5] Hopkins, ibidem, blz. 94.
