Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. We mochten vele prachtige uitgebreide overwegingen ontvangen van pater Auping maar we gaan verder in een verkorte vorm.
Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor zijn inspirerende woorden en
wensen u veel devotie bij het lezen.
H. Mis zondag 25 juni, 10:00 uur
Voorganger : pastor J. Baneke

12e zondag door het jaar A
Eerste lezing: Jeremias 20, 10-13
Jeremia sprak: “Ik hoor velen fluisteren: Daar heb je ‘Ontzetting-overal’. Breng hem aan. Ja, we brengen hem aan. Al mijn vrienden willen niets liever dan mij ten val brengen. Ze zeggen: Misschien laat hij zich misleiden; dan overmeesteren we hem en kunnen we ons op hem wreken.
De Heer is bij mij als een machtig strijder. Mijn achtervolgers vallen neer, ze zullen niet overwinnen. Ze worden diep beschaamd, nooit bereiken ze iets. Hun schande duurt eeuwig, ze wordt nooit vergeten! “Heer van de hemelse machten, die alles rechtvaardig onderzoekt, die hart en nieren doorgrondt, laat mij zien hoe Gij U op hen wreekt. Ik heb immers mijn zaak in uw handen gelegd. Zingt een lied, een loflied voor de Heer, want Hij heeft het leven van de arme uit de macht van de boosdoeners gered.”
Tussenzang: Ps. 69 (68), 8-10, 14 en 17, 33-35
Refrein: Heer, verhoor mij, omdat Gij barmhartig zijt.
Om U heb ik iedere smaad verdragen,
al steeg mij het schaamrood naar het gelaat.
Een vreemdeling werd ik voor mijn verwanten,
mijn eigen broers kennen mij niet meer.
De zorg voor uw huis heeft mij uitgeteerd,
op mij kwam de hoon neer van hen die U honen.
Maar mijn gebed, Heer, richt ik tot U, nu is het de tijd van genade.
Verhoor mij, omdat Gij barmhartig zijt
en trouw in het hulp verlenen.
Verhoor mij, Heer, want mild is uw zegen,
sta mij met heel uw barmhartigheid bij.
Ziet toe, kleinen, en weest verheugd,
schept moed, gij allen, die God zoekt.
God luistert naar wat een arme Hem vraagt,
vergeet zijn gevangenen niet.
Laat hemel en aarde Hem prijzen,
de zee met al wat daar leeft.
Tweede lezing: Romeinen 5, 12-15
Broeders en zusters, Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en met de zonde de dood; en zo is de dood over alle mensen gekomen, aangezien allen gezondigd hebben. Er was immers reeds zonde in de wereld, vóór de wet er was. Maar zonde wordt niet aangerekend, waar geen wet is. Toch heeft de dood als koning geheerst in de tijd van Adam tot Mozes, dus ook over hen, die zich niet op de wijze van Adam schuldig hadden gemaakt aan de overtreding van een gebod. Adam nu is het beeld van Hem, die komen moest. Maar de genade van God laat zich niet afmeten naar de misstap van Adam. De fout van één mens bracht allen de dood, maar God schonk allen rijke vergoeding door de grote gave van zijn genade: de ene mens, Jezus Christus.
Vers voor het evangelie: Handelingen 16, 14b
Alleluia.
Maak ons hart ontvankelijk, Heer, opdat wij de woorden van uw Zoon zouden begrijpen.
Alleluia.
Evangelie: Matteüs 10, 26-33
Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht, en wat ge u in het oor hoort fluisteren, verkondigt dat van de daken. In die tijd zei Jezus tot zijn apostelen: “Weest niet bang voor de mensen. Niets is bedekt of het zal onthuld, niets verborgen of het zal bekend worden. Wat Ik u zeg in het duister, spreekt dat uit in het licht, en wat ge u in het oor hoort fluisteren, verkondigt dat van de daken.
Weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam kunnen doden maar niet de ziel; vreest veeleer Hem, die én ziel én lichaam in het verderf kan storten in de hel.
Verkoopt men niet twee mussen voor een stuiver? En toch zal buiten de wil van uw Vader niet één mus op de grond vallen. Bij u echter is zelfs iedere haar van uw hoofd geteld. Weest dus niet bevreesd; gij zijt toch meer waard dan een zwerm mussen. Ieder die Mij bij de mensen belijdt, zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader, die in de hemel is. Maar ieder die Mij zal verloochenen tegenover de mensen, zal ook Ik verloochenen tegenover mijn Vader die in de hemel is.”
Commentaar van P. John Auping
Het evangelie heeft het over bang zijn. En het geeft ons een dubbele goede raad:
1) wees niet bang voor de mensen; en
2) vrees God.
Beide raadgevingen kunnen bevreemding verwekken. Als we zien wat mensen andere mensen kunnen aandoen, hoe kan Jezus dan zeggen dat we niet bang moeten zijn voor de mensen? En als God liefde is, hoe kan Jezus dan zeggen dat we God moeten vrezen? Laten we wat dieper ingaan op beide raadgevingen.
Wees niet bang voor de mensen
Het volgende voorbeeld kan ons helpen om te zien hoe een en ander in ons leven mis kan gaan als we bang zijn voor de mensen. Een jonge zuster kwam bij mij voor therapie, en daarna, geestelijke leiding. Ze was in haar jeugd door haar vader seksueel lastiggevallen, en had scrupels over haar seksuele impulsen en masturbatie. Eenmaal daar overheen gekomen, ging ze door met geestelijke leiding. Na haar laatste geloften werd ze door de provinciale overste benoemd tot directeur van een lagere school. In een groep van het derde jaar, was er een leerling die de gewoonte had anderen te intimideren (bullying), bijna niet studeerde, en de slechtste kwalificaties van de groep behaalde. De moeder van de slechte leerling bezocht eerst de lerares, en toen de directeur (de zuster) om ze te intimideren met het argument dat haar zoon negens en tienen verdiende, net als de zoon van de lerares, en niet vieren en vijfen.
Toen noch de lerares, noch de directeur zwichtten onder deze pressie, zette de moeder hen onder druk met de bedreiging dat ze naar de inspecteur van het Ministerie van Onderwijs zou gaan om ze aan te klagen, omdat die lerares haar eigen kind in haar groep had, wat verboden is. De lerares van deze klas was de beste van de school, maar had de fout begaan haar eigen zoon in haar groep toe te laten, wat verboden was volgens de verordeningen van het Ministerie van Onderwijs. De lerares bood nu haar ontslag aan. Toen de inspecteur de directeur de zuster citeerde en de school een boete oplegde, werd ook zij heel bang, ook voor de provinciale overste, die boos was vanwege de boete.
In de volgende sessie trachtte ik de directeur (de jonge zuster) te helpen om ferm te zijn, en met de kracht van de Heilige Geest deze beproeving te doorstaan, dat wil zeggen, de boete te betalen, maar niet de lerares te ontslaan, en de zoon van de lerares in een andere groep onder te brengen. Maar het was tevergeefs. De jonge zuster, verlamd van vrees voor de moeder van de slechte leerling en voor de inspecteur, aanvaardde het ontslag van de lerares (wat de inspecteur niet gevraagd had), en slachtoffer van depressie en slapeloosheid die haar teisterden na deze nederlaag, vroeg ze aan de provinciale overste haar ontslag als directeur te aanvaarden, en zo gezegd, zo gedaan.
Daarna kwam ze nog een paar keer voor geestelijke leiding: ze was heel teleurgesteld in zichzelf, en zag in dat haar gebrek aan geloof en standvastigheid tot deze nederlaag hadden geleid, en dat ze er zo´n spijt over had dat ze geen directeur meer was, want ze had van haar werk genoten. Ik zei haar, om haar te troosten, dat in de toekomst God haar nieuwe gelegenheden zou geven om de overwinning te behalen en dat er dus ongetwijfeld andere beproevingen zouden komen, en dat ze zich daarop moest voorbereiden.
De zuster was in paniek geraakt. Wat had ze moeten doen? De heilige Ignatius zegt dat we in tijd van troosteloosheid geen verandering moeten aanbrengen in onze beslissingen en voornemens: “In tijd van troosteloosheid nooit verandering brengen in de voornemens en het besluit waarin men de dag vóór deze troosteloosheid of tijdens de vorige troost was, maar er standvastig in blijven” (Geestelijke Oefeningen, no 318).
De zuster had dus, in haar troosteloze ervaring van angst en paniek, de lerares van het 3e jaar niet moeten ontslaan, en ze had haar eigen werk als directeur van de lagere school niet moeten opgeven. En ze had haar angst en paniek in het gebed moeten overkomen. God zal ons helpen over die vrees voor de mensen heen te komen als we bidden, zoals Hij Jezus hielp in de hof van Olijven.
“Verkoopt men niet twee mussen voor een stuiver? En toch zal buiten de wil van uw Vader niet één mus op de grond vallen. Bij u echter is zelfs iedere haar van uw hoofd geteld. Weest dus niet bevreesd; gij zijt toch meer waard dan een zwerm mussen”.
Helaas, in plaats van haar vrees voor de mensen te overwinnen, liet de zuster zich door haar vrees voor de mensen overwinnen, en leed een vernederende nederlaag.
Wees wel bang voor God
Zich door de vrees voor mensen laten intimideren is lafheid. De lafheid is moeder van het verraad. Wie uit lafheid zwijgt en niet uitkomt voor Christus, pleegt verraad tegenover Christus, zoals Petrus toen hij Jezus verloochende. Christus neemt zo’n laf en verraderlijk gedrag heel serieus:
“Ieder die Mij verloochent tegenover de mensen zal Ik ook verloochenen tegenover mijn Vader die in de hemel is. Denkt niet, dat Ik vrede ben komen brengen op aarde; Ik ben geen vrede komen brengen, maar het zwaard. Tweedracht ben Ik komen brengen tussen een man en zijn vader, tussen dochter en moeder, schoondochter en schoonmoeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn.” (Matteüs 10,33-36)
Gos is liefde. Maar zijn liefde is sterk, niet zwak, niet laf. Het is eigen aan een sterke liefde, dat die consequenties oplegt aan wie aan die liefde niet beantwoordt: “vreest veeleer Hem, die én ziel én lichaam in het verderf kan storten in de hel” (Matteüs 10,28). Jezus heeft het hier over de hel. Hoe kan een God van liefde ons nu met de hel bedreigen? Dat kan, omdat God zijn liefde en vergeving niet dwingend oplegt. Het is eigen aan de liefde en de vergiffenis dat die niet op dwingende wijze kunnen worden opgelegd aan iemand die die liefde en die vergiffenis niet wil aanvaarden. Mensen die zich door andere mensen of door God zelf niet laten beminnen en die Gods vergiffenis bewust verwerpen, omdat ze in hun hoogmoed niet willen toegeven dat ze zich in hun leven vergist hebben, gaan verloren. De hel is die eeuwige verwerping van Gods liefde en vergiffenis.
Het is voor ons moeilijk om te begrijpen hoe mensen zo slecht kunnen worden, dat ze de vrees voor God en de hel verliezen. Het is echter een feit dat de hoogmoed en de slechtheid van een mensenhart zo van iemand bezit kunnen nemen, dat zo iemand liever verloren gaat dan toe te geven dat hij zich vergist heeft. Dat was het geval van Richard Kuklinski (1935-2006), die als moordenaar ten dienste van de maffia van New York en New Jersey, zo’n honderd slachtoffers ̶ mensen die niet bereid waren de afpersingssommen van de maffia te betalen ̶ had vermoord, soms op heel sadistische wijze, voordat de FBI hem op het spoor kwam en de rechter hem opsloot in de gevangenis. In de gevangenis gaf hij interviews. In een van die interviews zei hij, in antwoord op een vraag of hij geen berouw had over het feit zoveel onschuldige mensen vermoord te hebben, tot driemaal toe: “I do not repent, I do not ask forgiveness”. Gezien het feit dat zijn dochters op een katholieke school zaten en hij op zondag met vrouw en kinderen naar de mis ging om de schijn op te houden, kende hij de katholieke leer van God, hemel en hel, maar hij wilde niet toegeven dat hij zich vergist had, noch ook wilde hij biechten bij de katholieke pastor die de gevangenis frequenteerde: “I do not repent, I do not ask forgiveness”.
Jezus spreekt in de synoptische evangelies méér over de hel dan over de hemel. Hij is bezorgd dat mensen dat gevaar onderschatten. Zuster Josefa Menendez (1890-1923) en de heilige zuster Faustyna Kowalski (1905-1938) zagen, toen ze een mystiek bezoek aan de hel brachten, dat de meerderheid van de mensen die op het moment van hun dood in de hel belandden, nooit in de hel geloofd hadden. Het is eigen aan de hoogmoed dat ze de mens verblindt.
De mystici hebben ervaringen gehad van de hel en hebben ons gewaarschuwd, o.a. de heilige Ignatius van Loyola (1491-1556), de heilige Teresia van Avila (1515-1582), de heilige Veronica Giuliani (1660-1727), de heilige Don Bosco (1815-1888), de drie kinderen van Fatima aan wie Maria de hel liet zien (juli 1917), Josefa Menendez (1890-1923), de heilige Faustyna Kowalski (1905-1938) en Marino Restrepo (december 1997). Van deze mystici hebben Teresia van Avila en Josefa Menendez in hun eigen ziel en lichaam iets van de pijn van de hel ervaren, de overige mystici geven getuigenis van wat ze daar zagen, maar hadden er geen directe ervaring van.
Deze mystici onderwijzen ons iets waar we spontaan niet bang voor zijn. De heilige Hilarius merkt op dat de vrees voor allerlei soorten bedreigingen in het mensenleven niet onderwezen hoeft te worden, want die vrees komt spontaan in ons op. Maar de vrees voor God komt niet spontaan in ons op en moet daarom onderwezen worden:
“De vrees is de angst die de menselijke zwakheid ervaart wanneer ze bang is iets te lijden wat ze niet wil. Die vrees komt spontaan in ons op als we tegenover een machthebber staan, of tegenover het geweld van iemand die veel sterker is, of tegenover een ziekte, een wild beest, of om het even welke vorm van kwaad ook. Deze vrees hoeft niet onderwezen te worden, maar die komt spontaan in ons op omdat ze eigen is aan de zwakheid van onze menselijke natuur. Het is evenmin nodig te leren waar je nu bang voor moet zijn, omdat het eigen is aan de dingen die we vrezen, dat zij ons die angst spontaan inboezemen.
Daarentegen, wat de vrees voor God betreft, lezen we in de heilige Schrift: ‘Komt, kinderen, luister naar mij: ik zal u de vrees voor God onderwijzen’. De vrees voor God moet dus aangeleerd worden, en wordt ons onderwezen. De vrees voor God heeft zijn fundament niet in een vrees die spontaan in ons opkomt, maar in een rationeel onderwijs.”[1]
Volgens de Katholieke Catechismus is de hel een feit.[2] Omdat de vrees voor God, die ziel en lichaam in de hel kan werpen, niet spontaan in de mens opkomt, moet die vrees onderwezen worden. Vandaar het feit dat Jezus, in de drie synoptische evangelies, en de mystici het meer over de hel dan over de hemel hebben. Ook vele mensen die naar de hemel gaan, geloofden gedurende hun aardse leven niet in het eeuwige leven, maar als ze dan in de hemel aankomen, is dat een aangename verrassing. Daarentegen, slechte mensen die het gevaar lopen dat ze de in het uur van de dood in de hel ontwaken, hebben die waarschuwing nodig, vóór het te laat is. Vandaar al die getuigenissen en waarschuwingen van Jezus, en van de mystici van de 16e tot en met de 20e eeuw.
Ook wij hebben de plicht die waarschuwing te geven aan mensen die niet in het eeuwig leven geloven, maar het gevaar lopen in de hel aan te komen als ze zich niet bekeren. Daarom is het ook zo goed gevangenen in de gevangenis te bezoeken, een werk van barmhartigheid. In de gevangenis kunnen slechte mensen zich bekeren. Het is niet altijd succesvol: Kuklinski wilde zich niet bekeren en ging verloren. Maar, bijvoorbeeld, Hans Frank (1900-1946) ging vóór zijn gerechtstelling te biecht en ontving de absolutie, en Herman Goering (1893-1946) zocht een lutheraans pastoor om te biechten. Beide Nazimisdadigers ontsnapten, niet aan de doodstraf, maar aan de hel.
Wees niet bang voor de mensen, maar veeleer, vrees God. Het mensenleven is een serieuze business: in dit korte leven beslissen wij over ons eeuwig lot in het hiernamaals.
[1] Heilige Hilarius, Lessen over de psalmen, Psalm 137.
[2] Catechismus van de Katholieke Kerk, nummers 1857 en 1860.
