Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. We mochten vele prachtige uitgebreide overwegingen ontvangen van pater Auping maar we gaan verder in een verkorte vorm.
Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor zijn inspirerende woorden en
wensen u veel devotie bij het lezen.
4e zondag van Pasen, jaar A
H. Mis op zaterdagavond 29 april, 19 uur
Voorganger : pastoor H. Scheve

De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort. Psalm 23
Eerste lezing: Handelingen 2, 14a. 36-41
Op de dag van Pinksteren trad Petrus met de elf naar voren en verhief zijn stem om het woord tot de menigte te richten: “Voor heel het huis van Israël moet onomstotelijk vaststaan, dat God die Jezus die gij gekruisigd hebt, tot Heer en Christus heeft gemaakt.” Toen zij dit hoorden, waren zij diep getroffen en zeiden tot Petrus en de overige apostelen: “Wat moeten wij doen, mannen, broeders?” Petrus gaf hun ten antwoord: “Bekeert u en ieder van u late zich dopen in Naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden. Dan zult gij als gave de heilige Geest ontvangen. Want die belofte geldt u, uw kinderen en alle mensen, waar dan ook, zovelen de Heer onze God zal roepen.” Met nog vele andere woorden legde hij getuigenis af, en hij vermaande hen: “Redt u uit dit ontaarde geslacht.” Die zijn woorden aannamen, lieten zich dopen, zodat op die dag ongeveer drieduizend mensen zich aansloten.
Tussenzang: Ps. 23 (22), 1-3a. 3b-4, 5, 6
Refrein: De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.
De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort;
Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten,
Hij geeft mij weer frisse moed.
Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden
omwille van zijn Naam.
Al voert mijn weg door donkere kloven,
ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
Uw stok en uw herdersstaf
geven mij moed en vertrouwen.
Gij nodigt mij aan uw tafel
tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd,
mijn beker is overvol.
Voorspoed en zegen verlaten mij nooit,
elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn
voor alle komende tijden.
Tweede lezing: 1 Petrus 2, 20b-25
Dierbaren, geduldig verdragen wat gij te lijden hebt om uw goede daden, dat is het wat God behaagt. Het is ook uw roeping, want Christus heeft voor u geleden en u een voorbeeld nagelaten; gij moet in zijn voetstappen treden. Hij heeft geen zonden gedaan en in zijn mond is geen bedrog gevonden. Als Hij gescholden werd, schold Hij niet terug. Als men Hem leed aandeed, uitte Hij geen dreigementen. Hij liet zijn zaak over aan Hem die rechtvaardig oordeelt. In zijn eigen lichaam heeft Hij onze zonden op het kruishout gedragen, opdat wij aan de zonden zouden afsterven en gaan leven voor gerechtigheid. Door zijn striemen zijt gij genezen. Want gij waart verdwaald als schapen, maar nu zijt gij bekeerd tot de herder en behoeder van uw zielen.
Vers voor het evangelie: Johannes 10, 14
Alleluia.
Ik ben de goede Herder, zegt de Heer, Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij.
Alleluia.
Evangelie: Johannes 10, 1-15
In die tijd zei Jezus: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie niet door de deur, maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover. Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open. De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen, omdat zij zijn stem kennen. Een vreemde echter zullen zij niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen.”
(Deze gelijkenis vertelde Jezus hun, maar zij begrepen niet wat Hij hun wilde zeggen. Een andere keer zei Jezus tot hen: “Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen. Allen die vóór Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. Ik ben de deur. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden.)
De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen. Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed. Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar de huurling, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen. Hij is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen. Ik ben de goede herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen.
Kort commentaar van P. John Auping
Soms laten de herders de schapen aan hun lot over. Daar zijn de Oudtestamentische profeten[1] en de kerkvaders[2] niet optimistisch over. In antwoord daarop, belooft God zelf persoonlijk als Goede Herder ons leven binnen te komen, om rekenschap te vragen aan de slechte herders, de huurlingen, en Zelf zijn schapen te weiden:
“Dit zegt Jahwe de Heer: Ik keer mij tegen de herders! Ik zal mijn schapen van hen opeisen en henzelf als herder ontslaan. De herders zullen niet langer zichzelf weiden; Ik zal mijn schapen uit hun mond bevrijden, ze zullen hun niet langer als voedsel dienen. Want, zegt Jahwe de Heer, Ik zal zelf omzien naar mijn schapen en ervoor zorgen. Zoals een herder omziet naar zijn schapen, als die verstrooid zijn geraakt, zo zal ook Ik naar mijn schapen omzien en ze veilig terugbrengen van alle plaatsen waar ze verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en dichte duisternis. Ik zal ze terugvoeren uit de volken, ze samenbrengen uit de landen en ze leiden naar hun eigen grond; Ik zal ze weiden op de bergen en in de dalen van Israël, op alle weideplaatsen van het land. Op goede weidegrond zal Ik ze weiden, het hoogland van Israël zal hun weideplaats zijn. Daar zullen ze legeren op goede plaatsen en grazen in welige weiden op de bergen van Israël. Ik zal zelf mijn schapen weiden en ze zelf een rustplaats wijzen, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer. Het verloren dier zal Ik zoeken, het afgedwaalde terughalen, het gewonde verbinden, het zieke sterken, de vette en sterke dieren bewaren; Ik zal ze weiden zoals het behoort “(Ezechiël 34,11-16).
In Christus heeft God deze belofte vervuld:
“Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen… Ik ben de goede herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen” (Johannes 10,11.14).
In de Kerk, kiest de Goeder Herder mensen uit, die omgevormd in Christus, optreden als herders naar zijn Hart, en hun leven geven ten dienste van de schapen. Mensen, zoals Charles de Foucauld, die als ongelovig militair uitriep naar de hem onbekende God om zich aan hem te manifesteren, of Franciscus van Assisi en Ignatius van Loyola, die op hun ziekbed de leegte van hun werelds leven erkenden, zochten en vonden God. Zij ervaarden dit als een overgang van een leeg leven naar de volheid van leven, een reis van de levensdief naar de leven gevende goede herder: “De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen; Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten en wel in overvloed” (Johannes 10,10-11). Zij leidden daarna, in een radicale navolging van Jezus, een met God verenigd leven en waren goede herders die hun leven gaven voor hun schapen.
In het Nieuwe Testament vergeestelijkt de strijd tussen de Goeder Herder en Satan, de levensdief en moordenaar. De bedreiging komt nu niet zozeer van buiten, maar van binnen, van twee innerlijke vijanden die met elkaar een verbond aangaan om ons ten val te brengen, namelijk, het verbond tussen onze psychische ongeordendheden en de bekoring van de duivel. Tegen deze destructieve alliantie verdedigen wij ons met een nieuw verbond, het verbond tussen psychotherapie en een geestelijk leven dat de bekoring ontmaskert en weerstaat. De vrucht van deze alliantie is leven in overvloed: “De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen. Ik ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed. Ik ben de goede herder.” (Johannes 10,10-11).
Ik geef nu een meer alledaags voorbeeld om een en ander te verhelderen. Het gaat over een jonge vrouw van 23 jaar, secretaresse, en ongehuwd. Zij heeft het ouderlijk huis nog niet verlaten, en komt bij mij voor therapie. Ze wordt gekweld door lichamelijke ongesteldheden. Ze heeft vaak hoofdpijn, maagpijn en pijn in de rug. Ze vertelt het verhaal van haar leven. Het is een wat triest verhaal van een grijs leven. Ze is de zesde van acht kinderen. Ze heeft nog twee jongere zusters. Haar moeder zei wel eens tijdens het middageten: ‘wat zou ik het fijn gevonden hebben, als ik maar vijf kinderen gehad zou hebben’. De secretaresse en haar beide zussen voelden zich dan heel slecht. Zij voelden zich onbewust schuldig dat ze bestonden, een last voor haar moeder. Om die schuld te betalen was zij heel codependent: zij deed altijd wat haar vader en moeder van haar verlangden, ze maakte zich op allerlei manieren nuttig om zo te bewerken dat ze door vader en moeder aanvaard zou worden, dat ze het recht had te bestaan.
Haar vader had een winkel waar men video’s kan kopen of huren. Hij wilde dat ze hem in de weekenden zou helpen in de winkel. Beide ouders protesteerden als zij soms uit wilde gaan, met morele chantages: ‘we hebben jou zoveel gegeven en nou wil je ons in de steek laten’. Al het geld dat ze verdiende als secretaresse gaf ze aan haar moeder. Ze was bang om met haar ouders in conflict te treden, en ze voelde zich schuldig ‒’een ondankbare en ongehoorzame dochter’‒ als ze niet deed wat haar ouders wilden en daarom onderwierp zij zich. Haar vader en moeder maakten onbewust misbruik van haar verwarring en lieten haar niet gaan. Ze was heel vroom en als ze bad, vroeg zij God dat hij haar toch mocht helpen om een goede dochter te zijn, haar ouders te gehoorzamen en liefdadig voor hen te zijn.
Als ik naar haar luister wordt het mij duidelijk dat zij zich met de wensen van haar ouders identificeert, alsof het haar eigen verlangens zijn, en dat zij in God de verwachtingen en woorden van haar ouders projecteert, alsof Hij haar dat zegt. Ze is in de war, ze lijdt onder een innerlijk conflict tussen haar halfbewuste verlangen haar ouders te verlaten en haar eigen leven te construeren, en haar bewuste verlangen door haar ouders aanvaard te worden en hen te gehoorzamen. Dit onopgeloste, innerlijke conflict somatiseert ze, wat al die lichamelijke klachten veroorzaakt. Ze denkt dat God van haar vraagt wat haar ouders van haar vragen. Ze ziet niet wat Gods genereuze plannen voor haar leven inhouden, wat Gods genade in haar kan uitwerken, als ze zich bevrijdt van haar verlangen door haar ouders aanvaard te worden.
Ik leg haar uit, dat Jezus haar iets heel anders wil zeggen. Die deugden van ‘gehoorzaam zijn’ en ‘mijn vader en moeder helpen’ zijn een vrome vermomming die de bekoringen van codependence, lafheid en kleingelovigheid verbergen. Over deze vrome bekoringen van de beginnelingen in het geestelijk leven zeg ik meer in een andere overweging. Ze begint te begrijpen dat ze geen klein kind meer is, en ze dus niet meer aan haar ouders hoeft te gehoorzamen, maar haar eigen beslissingen moet nemen, al kan dat inhouden dat zij haar ouders soms zal teleurstellen. Ik suggereer haar dat zij zich Jezus als de goede herder te binnen brengt, en dat Hij haar zegt: “Ik ben gekomen, opdat jij leven zou bezitten en wel in overvloed” (Johannes 10,11). Ik raad haar aan niet al haar inkomsten aan haar ouders te geven, maar alleen het equivalent van wat ze in het ouderlijk huis consumeert. Ook geef ik haar de raad dat ze de weekenden meer uit moet gaan met vrienden en vriendinnen, om zo een partner te vinden.
Ze ontdekt nu wat Jezus haar aanbiedt: bevrijding, bevrijding ook van de somatisatie van haar innerlijke conflict, nieuwe studies, nieuw werk, een partner, een eigen huis, autonomie. Ze kiest nu resoluut voor het levensproject van Jezus en haar lichamelijke pijnen verdwijnen als sneeuw in de zon. Van een codependent persoon, ondergaat ze een transformatie en wordt een heel sterke en onafhankelijke vrouw, die zich een weg baant in het leven, die ‘nee’ kan zeggen, als mensen haar willen belasten met diensten die niet in Gods plan passen.
Ze gaat nu ieder weekend uit, en als haar vader protesteert, zegt ze: ‘sorry, vader, ik heb geen tijd om met je te discussiëren’. Ze begint psychologie te studeren in de UNAM, waar de studies gratis zijn, ze vindt een partner, en met het geld dat ze als secretaresse verdient koopt ze in termijnen een appartement, wat inhoudt dat ze het ouderlijk huis en haar ouders verlaat.
Nog jarenlang kwam ze af en toe voor een evaluatie sessie. Zo wist ik dat ze haar psychologiestudies succesvol ten einde bracht, dat ze trouwde en kinderen kreeg, dat ze psychotherapie gaf om andere codependente mensen te helpen. Deze transformatie begon op het moment dat ze stem van Goede Herder onderscheidde, dat Hij van haar geen gehoorzaamheid aan haar ouders vroeg, maar aan Hem, die haar de genade gaf om haar eigen, genereuze levensproject te realiseren, en de moed om aan die genade te corresponderen.
En u, wat verwacht u van de Goede Herder?
[1] Jeremías 10,22; 12,9-11; 23,1-2; 25,34-36; Ezechiël 34,2-10
[2] Sint Augustinus, Preek over de herders; Sint Gregorius Magnus, Pastorale Regel, Boek 2, hoofdstuk 4.
