Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. We mochten vele prachtige uitgebreide overwegingen ontvangen van pater Auping maar we gaan verder in een verkorte vorm.
Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor zijn inspirerende woorden en
wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
Zondag 15 januari – 10:00 uur d.v.
Voorganger : pastor F. Zandbelt

Het lam staat voor de geofferde Christus en de vaandel is symbool voor de opstanding. De Openbaring van Johannes waarin staat dat het boek zeven verzegelde geheimen bewaart die alleen Christus kan openbaren.
2e Zondag door het jaar
Eerste lezing: Jes. 49,3.5-6
De Heer had mij gezegd: “Mijn dienaar zijt gij, Israël, door wie Ik mijn glorie ga vinden.” Van de moederschoot af had Hij mij tot zijn dienaar gevormd
om Jakob terug te brengen naar Hem en Israël van de ondergang te redden. Ik sta bij de Heer in ere en mijn God is mijn sterkte. Thans echter heeft Hij gezegd: “Gij zijt niet alleen mijn dienaar om Jakobs stammen op te richten en de rest van Israël terug te brengen. Ik maak u nu ook tot een licht voor de heidenen, zodat mijn heil tot de grenzen der aarde zal gaan.”
Tussenzang: Psalm 40,2.4.7-10
Refrein: Zie, ik kom, Heer, om uw wil te doen.
Met groot vertrouwen heb ik op de Heer gehoopt,
Hij heeft zich tot mij neergebogen, mijn geroep verhoord.
Hij legde in mijn mond een nieuw gezang, een lied voor onze God.
En velen zullen zien en vrezen en vertrouwen op de Heer.
Geschenk en offerande hebt Gij nooit verlangd,
maar wel hebt Gij mijn oren voor uw stem geopend.
Gij vraagt geen brandoffer, geen zoenoffer van mij:
dus zei ik, ja, ik kom, zoals van mij geschreven staat.
Uw wil te doen, mijn God, dat is mijn vreugde,
uw wet is in mijn hart gegrift.
In de bijeenkomst heb ik gerechtigheid gepredikt,
mijn lippen niet gesloten, Heer, Gij weet het.
Uw gunsten heb ik niet geheimgehouden,
noch uw getrouwheid voor de mensen om mij heen.
Houd uw erbarmen, Heer, niet van mij weg,
laat uw genade en uw trouw mij steeds behoeden.
Tweede lezing: 1 Korintiërs 1,1-3
Van Paulus, door Gods wil geroepen tot apostel van Christus Jezus, en van onze broeder Sóstenes aan de kerk Gods te Korinthe, aan hen die, geheiligd in Christus Jezus, tot een heilig leven zijn bestemd, samen met allen, die allerwegen de Naam aanroepen van Jezus Christus, hun Heer en de onze.
Genade en vrede voor u vanwege God onze Vader en de Heer Jezus Christus!
Vers voor het evangelie: Mattheüs 11,25
Alleluia.
Alleluia. Gezegend zijt Gij, Vader van hemel en aarde, omdat Gij de geheimen van het koninkrijk aan kinderen geopenbaard hebt.
Evangelie: Johannes 1,29-34

In die tijd zag Johannes de Doper Jezus naar zich toekomen en zei:
“Zie het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt. Deze is het van wie ik zei: Achter mij komt een man die vóór mij is, want Hij was eerder dan ik. Ook ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom kwam ik met water dopen.” Verder getuigde Johannes: “Ik heb de Geest als een duif uit de hemel zien neerdalen en Hij bleef op Hem rusten. Ook ik kende Hem niet, maar die mij gezonden had om met water te dopen, Hij had tot mij gesproken: Op wie gij de Geest zult zien neerdalen en blijven rusten, Hij is het die doopt met de heilige Geest. Ik heb het zelf gezien en ik heb getuigd: Deze is de Zoon van God.”
Kort commentaar van Pater John Auping
In het Nieuw Testament, presenteert God zich niet meer als de leeuw van Juda, zoals in het Oude Testament, maar als een deemoedig Lam (vers 29), dat een slachtoffer is, en als een eenvoudige duif (vers 32), dat ook een offerdier is (Lucas 2,24). Johannes presenteert Jezus als het Lam Gods “Zie het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt.” (vers 34). Je moet hem zien staan, met zijn kleren van kameelhaar, een leren gordel om zijn lenden, en je moet hem horen. Johannes de Doper wijst naar Jezus en zegt: “Zie, het Lam Gods”. Hij wijst van zichzelf af naar Jezus. Johannes de Doper had leerlingen, maar hij kanaliseerde ze naar Jezus, zonder enige jaloersheid. Langzaam maar zeker verminderde het aantal leerlingen en het aantal doopsels van Johannes de Doper, en namen de leerlingen van Jezus in aantal toe (Johannes 4,1). Johannes de Doper reageerde hierop door heel bewust te bewerken dat Jezus in de waardering van zijn leerlingen groter zou worden en hij zelf, kleiner. Er was geen jaloersheid, maar nederigheid en edelmoedige liefde. Jezus is de bruidegom, de leerlingen zijn de bruid, en Johannes is de vriend van de bruidegom. De vriend is tevreden dat de bruid voor de bruidegom is:
“Johannes gaf hun ten antwoord: “Een mens kan zich niets toe-eigenen, tenzij het hem vanuit de hemel gegeven is. Gij zijt zelf mijn getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Messias niet, maar een gezondene om voor Hem uit te gaan. De bruidegom is hij die de bruid heeft, maar de vriend van de bruidegom, die staat te luisteren of hij hem hoort, is al vol blijdschap wanneer hij de stem van de bruidegom verneemt. Zo nu is mijn vreugde en ze is volkomen: Hij moet groter worden maar ik kleiner” (Johannes 3,29-30).
Waarom geeft hij Jezus deze titel, ‘Lam Gods’? Na de ballingschap in Babylonië hadden de Israëlieten een nieuw religieus feest ingesteld, waarin een zondebok geofferd werd, de ‘Dag van de Verzoening’. Men moet die instelling in zijn historische context plaatsen, om ze te begrijpen.
Voor de Israëlieten was de ballingschap, die zo’n vijftig jaar duurde, van 586 tot 538 vóór Christus, een tijd van gewetensonderzoek. Ze keerden in zichzelf en vroegen zich af hoe ze in deze troosteloze toestand aangeland waren: de tempel en Jeruzalem waren verwoest en zij zelf waren uit het heilige land verbannen naar Babylonië, Ze begrepen dat dit een gevolg was van het feit dat ze gedurende hun hele geschiedenis Gods geboden hadden overtreden; Baäl en andere afgoden hadden vereerd; de armen, weduwen en wezen hadden uitgebuit; hun kinderen door het vuur hadden gezonden als offer aan de afgoden; en de profeten, die God hen gestuurd had, hadden vermoord. Hun troosteloze situatie was een gevolg van hun zonden, zoals Daniel in de ballingschap beleed (Daniel 3,26-33).
Gedurende die ballingschap schreven ze de bijbel, een schuldbelijdenis die de vrucht is van dit gewetensonderzoek. En eenmaal teruggekeerd naar Judea, dankzij de goede wil van koning Cyrus van Perzië, schiepen ze een nieuwe religieuze plechtigheid, de Dag van de Verzoening. Het was een collectieve biecht, waarin de hogepriester zijn handen op het hoofd van een bok legde en zo de bok belaadde met alle misdaden en zonden van de Israëlieten, gepleegd gedurende hun lange geschiedenis, een schuldbelijdenis zoals die van Daniel. Dan werd de bok de woestijn ingejaagd, waar hij van dorst doodging. Het was de zondebok:
“[De hogepriester] laat de bok die nog leeft bij zich brengen. Hij legt zijn hand op de kop van het dier en belijdt over het dier alle misdaden en vergrijpen van de Israëlieten, van welke aard ook, en laadt deze op de kop van de bok. Dan stuurt hij het dier onder de hoede van iemand die daartoe is aangewezen, naar de woestijn. Zo draagt de bok al hun misdaden weg naar een woest land. In de woestijn wordt de bok losgelaten” (Leviticus 16,20-22).
Johannes de Doper identificeert Jezus als de zondebok, het Lam van God. Jezus, beladen met al onze zonden en misdaden, wordt de dood ingestuurd. Dat belijden we in de eucharistie: “Lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt, ontferm u over ons”. Zie in uw verbeelding de gekruisigde Jezus vóór u, en belaadt Hem dan met uw zonden en ondeugden, om en in ruil van Hem vergiffenis voor uw zonden en zijn deugden te ontvangen. Wat de Israëlieten met de zondebok deden, doen wij met Jezus, het Lam van God.
Johannes en Jezus zijn het eens in het essentiële: Jezus is de Messias, het Lam Gods, en allebei hebben dezelfde uitnodiging; “Bekeert u zich, want het Rijk van God is nabij” (Johannes: Matteüs 3,2; Jezus: Matteüs 4,17).
Maar er is ook een kortsluiting tussen Johannes en Jezus. In Jezus’ tijd, was in Israël de verwachting rijp dat de Messias spoedig zou komen, en dat zijn komst zou worden voorafgegaan door de wederkomst van Elia, een profeet van de 9e eeuw vóór Christus. In het boek van de Wijsheid van Jezus Sirach, dat dateert uit de tweede eeuw vóór Christus, vinden we een toespeling op deze verwachting dat Elia terug zou keren: “Van u staat geschreven dat gij u gereedhoudt voor de vastgestelde tijd” (48,10). Het is daarom dat de priesters en levieten Johannes de Doper eerst vragen of hij de Messias is, en als hij antwoordt dat hij dat niet is, dan is de volgende vraag, automatisch, of hij Elia is (Johannes 3, 19-21).
Johannes de Doper ontkent dat hij Elia is die zou komen, maar Jezus bevestigt dat Johannes de Doper het inderdaad is: “Deze is de Elia die zou komen” (Matteüs 11,14). Jezus heeft veel lof voor Johannes de Doper:
“Jezus begon tot de menigte te spreken over Johannes: “Waar zijt gij in de woestijn naar gaan zien? Naar een riethalm door de wind bewogen? Waar zijt gij dan wel naar gaan zien? Naar iemand in verfijnde kleding? Die verfijnde kleding dragen zijn te vinden in de paleizen der koningen. Waartoe zijt ge dan uitgetrokken? Om een profeet te zien? Inderdaad, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet! Hij is het over wie geschreven staat: ‘Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, die de weg voor uw komst zal bereiden’.” (Matteüs 11,7-11).
Jezus bewondert zijn ascetisch karakter en zijn profetisch optreden. Maar Jezus eindigt zijn lofrede over Johannes de Doper met een vreemde kritiek:
“Voorwaar, Ik zeg u: Onder wie uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Niettemin is de kleinste in het Rijk der hemelen groter dan hij” (Matteüs 11,11).
Er is volgens Jezus iets groters dan groot zijn, namelijk klein zijn! Inderdaad, had Johannes de Doper de verwachting dat de Messias heel groot zou zijn, groter en sterker dan hij zelf (Matteüs 3,11). In die zin projecteerde hij zichzelf in de Messias.

De reden waarom Johannes de Doper niet wil dat Jezus zich door hem laat dopen, is dat Johannes de Doper (en niet alleen hij, maar ook de apostelen, en het volk) in Jezus een Messias vinden die niet beantwoordt aan hun verwachtingen. Johannes de Doper verwachtte een machtige Messias, die zou dopen met Geest en vuur, het vuur voor de slechten, en de Geest voor de rechtvaardigen (Matteüs 3,11-12). En niets van dit alles gebeurt: Jezus doopte niet maar laat zich dopen; in plaats van de zondaars met vuur te verbranden, zit Hij met hen aan tafel en bewerkt door zijn barmhartigheid hun bekering; in plaats van de rechtvaardigen in het Rijk Gods rond zich te verenigen, blijven die in hun onbegrip met betrekking tot Jezus’ barmhartigheid buiten staan en de zondaars, eenmaal bekeerd, komen binnen (Matteüs 9,12-13).
Deze houding van Jezus veroorzaakt bevreemding in Johannes de Doper. Wanneer Jezus zich door hem wil laten dopen, verzet Johannes de Doper zich:
“Johannes wilde Hem tegenhouden met de woorden: “Ik heb uw doopsel nodig, en Gij komt tot mij?” Jezus antwoordde hem: “Laat nu maar; want zo past het ons al wat is vastgesteld te volbrengen.” Toen liet hij Hem toe” (Matteüs 3,14-15).
En als Johannes de Doper in de gevangenis hoort wat Jezus allemaal doet, is hij niet onder de indruk, en stuurt Hem zijn leerlingen om Hem te vragen of Hij nu echt de Messias is. Het lijkt erop dat Jezus zijn tijd verliest met onbelangrijke mensen:
“Johannes nu hoorde in de gevangenis over de werken van Christus en liet Hem door zijn leerlingen de vraag stellen: “Zijt Gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten?” (Matteüs 11,2-3).
Deze kritische vraag onthult een echte geloofscrisis van Johannes de Doper. De wonderbare genezingen die Jezus doet, overtuigen Johannes de Doper niet, want al die mensen die genezen worden, bevinden zich aan de rand van de samenleving, en hun genezing verandert die samenleving niet en maken geen eind aan het onrecht en de onderdrukking. De Romeinen blijven de macht hebben en het volk uitbuiten, het Sanhedrin blijft de religie manipuleren om haar eigen interesses te dienen. Op die kritische vraag van Johannes heeft Jezus een kritisch antwoord, waarin Hij Johannes de Doper rechtstreeks confronteert:
“Jezus antwoordde hun: “Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd. Gelukkig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt” (Matteüs 11,4-6).
Gelukkig hij die zich aan Mij niet ergert! Dat zegt Jezus niet alleen aan Johannes de Doper, maar ook aan elk van ons. Misschien denkt iemand die dit leest “maar ik erger mij helemaal niet aan Jezus”. Dat kan zijn, maar het kan ook zijn dat iemand zich niet bewust is hoe hij zich ergert aan Jezus, of aan iets dat eigen is aan Jezus.
Soms kritiseren we in anderen, of in de Kerk, iets wat eigen is aan Jezus.
Hier is het moment dat ieder van on zijn geweten onderzoekt.
