Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. We mochten 36 prachtige uitgebreide overwegingen ontvangen van pater Auping maar we gaan verder in een nieuwe vorm. Bij gelegenheid van een presentiële Mis zal pater Auping zijn commentaar gewijd aan de lezingen van de betreffende zondag met ons delen.
Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor zijn inspirerende woorden en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
Zaterdag 18 juni – 19 uur d.v.
Voorganger : pastoor H. Scheve en A. Bos, diaken

Zondag 19 juni, Sacramentsdag
Eerste lezing: Genesis 14, 18-20
In die dagen bood Melchisédek, de koning van Salem, Abram brood en wijn aan. Daar hij priester was van de Allerhoogste God, zegende hij hem met deze woorden: “Gezegend zij Abram door de Allerhoogste God, die de hemel en de aarde gemaakt heeft, en gezegend zij de Allerhoogste God, die uw vijand aan u heeft overgeleverd!” En Abram gaf hem van alles een tiende deel.
Tussenzang: Psalm 110 (109) 1, 2, 3, 4
Refrein: Gij zijt voor eeuwig priester als Melchisédek.
De Heer sprak tot mijn heer: zit aan mijn rechterhand;
Ik leg uw vijanden als voetbank voor uw voeten.
Uit Sion reikt de Heer de scepter van uw macht;
regeer te midden van uw tegenstanders.
Uw volk staat om u heen in blanke wapenrusting,
de jongemannen op het veld als morgendauw.
Gezworen heeft de Heer, het zal Hem niet berouwen:
Gij zijt voor eeuwig priester als Melchisédek.
Tweede lezing: 1 Korintiërs 11, 23-26
Broeders en zusters, zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen, die ik u op mijn beurt heb doorgegeven: dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, brood nam en na gedankt te hebben het brak en zei: “Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot mijn gedachtenis.” Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker met de woorden: “Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit elke keer dat gij hem drinkt tot mijn gedachtenis.” Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren totdat Hij wederkomt.
Vers voor het evangelie: Johannes 6, 51-52
Alleluia.
Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald, zegt de Heer. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid.
Alleluia.
Evangelie: Lucas 9, 11b-17
In die tijd sprak Jezus tot de menigte over het Rijk Gods; en wie genezing nodig hadden, genas Hij. Toen de dag ten einde begon te lopen kwamen de twaalf naar Hem toe en zeiden: “Stuur de mensen weg; dan kunnen ze naar de dorpen en gehuchten in de omtrek gaan om daar onderdak te vinden, want hier zijn we op een eenzame plek.” Maar Hij antwoordde: “Geeft gij hun maar te eten.” “Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen,” zeiden ze; “of we zouden voor al dat volk eten moeten gaan kopen.” Er waren naar schatting wel vijfduizend mannen. Hij gelastte nu zijn leerlingen:
“Laat ze gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig.” Dat deden ze en ze lieten allen plaats nemen. Daarop nam Hij de vijf broden en de twee vissen, sloeg de ogen ten hemel, sprak er de zegen over uit, brak ze en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte voor de zetten. Allen aten tot ze verzadigd waren en wat zij overhielden haalde men op, twaalf korven met brokken.
Kort commentaar van Pater John Auping
Het geloof op de proef gesteld
Waarom geeft Jezus aan de apostelen deze ogenschijnlijk absurde opgave: “Geeft gij hun maar te eten”? Zijn bedoeling is dat zij zich bewust worden dat dit menselijkerwijs gesproken onmogelijk is: “’Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen’, zeiden ze; ‘of we zouden voor al dat volk eten moeten gaan kopen’. Er waren naar schatting wel vijfduizend mannen.” In de wonderbare spijziging volgens Johannes legt deze expliciet uit dat het Jezus’ bedoeling is het geloof van Filippus, Andreas en de andere apostelen op de proef te stellen:
“Toen Jezus zijn ogen opsloeg en zag dat er een grote menigte naar Hem toekwam, vroeg Hij aan Filippus: ‘Hoe moeten wij brood kopen om deze mensen te laten eten?’ Dit zei Hij om hem op de proef te stellen, want zelf wist Hij wel wat Hij ging doen. Filippus antwoordde Hem: ‘Wil ieder ook maar een klein stukje krijgen, dan is voor tweehonderd denariën brood nog te weinig.’ Een van zijn leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, merkte op: ‘Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen, maar wat betekent dat voor zo’n aantal?’.”
Waarin bestaat deze geloofsbeproeving? Jezus wil dat wij gaan geloven dat wat menselijkerwijs onvoldoende is (vijf broden en twee vissen) om het door Hem gestelde doel te bereiken (vijfduizend mannen, en hun vrouwen en kinderen, te eten geven) door zijn ingrijpen meer dan voldoende is (nadat allen verzadigd zijn blijven er twaalf korven met brood over). Dankzij Gods ingrijpen, wordt de menselijke ontoereikendheid omgevormd in een god-menselijke toereikendheid om het doel te bereiken.
Er zijn in het evangelie wat geloof betreft, drie varianten: ‘ongeloof’ (in Grieks: απιστις, apistis); ‘kleingelovigheid’ (in Grieks: ολιγοπιστις, oligopistis); en ‘geloof’ (in Grieks: πιστις, pistis, of het werkwoord ‘geloven’: πιστευω, pisteuo). Hebben we geen geloof, dan doet God bijna niets, zoals in Nazareth (Marcos 6,5-6); hebben we weinig geloof dan beginnen we goed, maar het loopt slecht af, zoals toen Petrus over het water liep en begon te zinken (Matteüs 14,30-31); en hebben we veel geloof dan doet Hij menselijkerwijs onmogelijke dingen, zoals we zien in de genezing van de aan bloedvloeiing lijdende, gelovende vrouw (Lucas 8,48).
Daarom insisteert Jezus dat Hij ons geloof nodig heeft om ons te kunnen helpen: “alles kan voor wie gelooft” (Marcus 9,23). Als u tegenover een berg van moeilijkheden staat en dan bidt, en uw gebed is door geloof en hoop bezield, dan “dan kunt u tot deze berg zeggen: verplaats u van hiernaar daar, en hij zal zich verplaatsen” (Matteüs 17,20).
De eucharistie
Deze episode van de wonderbare broodvermenigvuldiging is een historisch feit, maar het is ook een symbool van wat er in de eucharistie gebeurt. De woorden die de priester spreekt en de symbolische riten met brood en wijn zijn op zichzelf radicaal onvoldoende om Gods werkelijke aanwezigheid onder ons tot stand te brengen. Maar dankzij het ingrijpen van de Heilige Geest, wordt toch een en ander mogelijk gemaakt. De macht van de Heilige Geest maakt de woorden van de priester waar: het brood wordt Jezus’ lichaam, de wijn zijn bloed, en wanneer we de communie ontvangen worden wij door de werkzaamheid van de Heilige Geest vervuld van Gods eigen leven: “Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld” (Johannes 6,51).
De eucharistieviering is niet alleen een herinnering, maar een actuele deelname aan het lijden en de verrijzenis van Christus. Iedere keer opnieuw, tijdens de mis, ontvangen wij de genade die Hij toen voor ons verdiend heeft. Met de consecratie van het brood worden onze pogingen om goed te doen mee-geconsacreerd, en met de consecratie van de wijn, worden onze pijn en verdriet, verenigd aan zijn lijden, mee-geconsacreerd, zodat wij, wanneer wij de communie ontvangen, één zijn met Hem. Door die eenheid wordt ons leven geestelijk vruchtbaar, zodat onze woorden en daden, ons lijden en ons genieten, in staat gesteld worden om Gods werkelijke aanwezigheid hier op aarde aan te trekken en mee te dragen, juist zoals in de mis. Dankzij de eucharistie, in het centrum van de Kerk, kunnen wij door onze woorden en daden Gods rijk hier op aarde nabij brengen.
De eucharistie is op die manier het hoogtepunt en de bron van het apostolaat van de Kerk, sacrament van verlossing. Het apostolisch bezigzijn van de Kerk moet door dit mysterie vergoddelijkt worden. In plaats van moedeloos te worden als we inzien dat onze middelen en acties onvoldoende zijn, moeten we door ons geloof ons openen voor de eucharistische dimensie van onze menselijke ontoereikendheid. Door ons geloof worden die menselijk ontoereikende middelen en acties, en ons menselijk lijden en verdriet, geconsacreerd en getransformeerd in god-menselijke toereikendheid. En zo wordt ons apostolisch bezigzijn drager en kanaal van God werkelijke aanwezigheid in deze wereld, een bron van heil. Op deze wijze is ons apostolisch bezigzijn een extensie van de eucharistieviering.
De mystieke incarnatie
De Duitse materialistische filosoof Ludwig Feuerbach (1804-1872), zei[1] dat de mens is wat hij eet. In de eucharistie is dit inderdaad het geval: door Jezus´ lichaam te eten, worden wij in Jezus getransformeerd, tot we een andere Jezus zijn. In het geval van de incarnatie van Gods Woord in het mystieke lichaam van Christus (de Kerk), gaat het om de mystieke incarnatie. Paulus zegt dat zo: “Want die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon, opdat Deze de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” (Romeinen 8,29). In de brief aan de Efeziërs geeft de heilige Paulus de implicaties aan van deze inwoning van Christus in ons:
“Moge de Vader u in zijn onmetelijke heerlijkheid geven dat uw diepste wezen machtig door zijn Geest wordt gesterkt, dat Christus door het geloof woont in uw hart en dat gij in de liefde geworteld en gegrondvest blijft. Moogt gij in staat zijn met alle heiligen te vatten, wat de breedte en lengte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die alle kennis te boven gaat. Moogt gij de volheid bereiken die de volheid van God zelf is” (Efeziërs 3,16-19).
In het centrum van dit mysterie van de mystieke incarnatie staat dus de eucharistie. Als de priester zegt ‘Dit is mijn lichaam’ incarneert Gods Woord niet alleen in de hostie, maar ook in de priester zelf. Op het moment van de consecratie is er een volledige eenheid van Christus, het geconsacreerde brood en de priester. Als de priester zo leeft dat hij één blijft met Christus, wordt heel zijn leven sacramenteel, sacrament van verlossing. Dat is vooral waar voor de priester, door het sacrament van het priesterschap. Het sacrament van het priesterschap is in essentie het sacrament van de mystieke incarnatie van Gods Woord in de priester. Door het sacrament van het priesterschap en de eucharistie wordt die mystieke incarnatie in hem vergemakkelijkt.
Dit mysterie van de mystieke incarnatie is echter niet tot de priester beperkt. Door het doopsel, bent ook u deelgenoot van Christus´ priesterschap, en gedurende de mis, op het moment dat u de communie ontvangt, bent ook u één met Christus. Als u die eenheid met Hem na de mis niet verliest, zullen ook uw woorden en daden sacramenteel zijn, en Gods werkelijke tegenwoordigheid in uw leven, ten gunste van anderen, waarmaken.
[1] “Der Mensch ist was er isst”, in zijn essay van rond 1850, “Die Naturwissenschaft und die Revolution”
