
De koffers zijn gepakt, de ijskast is leeggemaakt, de gestreken was ligt in de kast en de kamerplanten hebben nog wat water gekregen. Zouden we dan een reiszegen kunnen uit te spreken?
Zegen over onze ogen, dat ze vol verwondering het nieuwe kunnen zien en waarderen.
Zegen over onze oren, dat ze genieten van de klanken van andere talen, van de wind die ruist in de bomen en van de vogels. Dat luisteren ’t nieuwe horen is.
Zegen over onze tong en onze neus, dat ze genieten van rijke nieuwe smaken en geuren, van aardbeien tot lavendel.
Zegen over onze mond, dat ze op het juiste moment zal spreken, zingen en een kus zal geven
Zegen over onze handen, dat we ze durven uitsteken naar alle onbekende medemensen die we zullen ontmoeten.
Zegen over onze voeten, dat ze de blaren doorstaan en ons brengen op plekken van schoonheid.
En als het allemaal niet rimpelloos verloopt, ook daarvoor vragen we Gods zegen. Als we ziek worden, een lekke band hebben of een ongeluk krijgen. Als we geconfronteerd worden met diefstal, pech of andere ergernis. Dat we de kracht vinden om het te relativeren en de moed om er samen bovenop te komen.
Dan kunnen we op het einde van de reis God danken om alle nieuwe indrukken en ervaringen, om alle korte en langere ontmoetingen, om de nabijheid van onze reisgenoten, om de kleine inkijk die we kregen in onze grote en wondere wereld.