
Uit “De Bloem in de Zon”,
een rede die Titus Brandsma in 1938 hield in Amersfoort.
‘Met lamp aan lamp, duizenden op een rij, verlicht men een weg, zodat men er veilig gaat.
Als men in Zuid-Limburg door de mijnstreek rijdt, wordt het op en om de mijn-installaties nooit helemaal donker door het overvloedige lamplicht.
Maar wat is al dat licht, vergeleken met de zon, die doordringt in alle hoeken en gaten via de kleinste kieren en zich verspreidt in een overal gelijkmatig licht ?
Bij lampen denk ik aan al die oefeningen en gebeden die door de Godsvrucht van de gelovigen zijn uitgedacht in de verschillende tijden.
Ook lampen geven licht, soms een licht dat op bepaalde tijden en in bepaalde omstandigheden van onschatbare waarde is.
Maar de liturgie is het licht van de zon.
Hierbij verbleken alle lampen van de devotie. Zij zijn niet te vergelijken met het licht van de zon.
In vergelijking met de liturgie zijn devoties slechts lampen, die, hoe mooi en schitterend ook, niet dan gebrekkig het licht van de zon vervangen.’