Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. We mochten vele prachtige uitgebreide overwegingen ontvangen van pater Auping maar we gaan verder in een verkorte vorm.
Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor zijn inspirerende woorden en
wensen u veel devotie bij het lezen.
Zondag 12 maart 2023-10:00 uur
Voorganger : pastoor H. Scheve

3e zondag van de Veertigdagentijd, jaar A
Eerste lezing: Ex. 17, 3-7
In die dagen, leden de Israëlieten tijdens de woestijntocht hevige dorst. Zij bleven tegen Mozes morren en zeiden: “Waarom hebt gij ons weggevoerd uit Egypte als wij toch met kinderen en vee van dorst moeten sterven?” Mozes klaagde zijn nood bij de Heer: “Wat moet ik toch aan met dit volk? Ze staan op het punt mij te stenigen.” De Heer gaf Mozes ten antwoord: “Ga met enkelen van Israëls oudsten voor het volk uit, neem in uw hand de staf waarmee ge de Nijl geslagen hebt en begeef u op weg. Ik zal ginds, voor uw ogen, op een rots staan, op de Horeb. Sla op die rots: er zal water uitstromen, zodat de mensen kunnen drinken.” Mozes deed dat in het bijzijn van Israëls oudsten. Hij noemde de plaats Massa en Meriba vanwege de verwijten der Israëlieten en omdat zij de Heer hadden uitgedaagd door zich af te vragen: Is de Heer nu bij ons of niet?
Tussenzang: Psalm 95 (94), 1-2, 6-7, 8-9
Refrein: Luistert heden naar zijn stem: weest niet halsstarrig.
Komt, laat ons de Heer met gejubel begroeten,
juichen wij toe de Rots van ons heil.
Laat ons verschijnen voor Hem met een lofzang,
Hem met liederen eren.
Komt, laat ons aanbiddend ter aarde vallen,
neerknielen voor Hem die ons schiep.
Hij is onze God en wij zijn volk,
Hij is de herder en wij zijn kudde.
Luistert heden dan naar zijn stem:
weest niet halsstarrig als eens in Meriba,
zoals in Massa in de woestijn;
waar uw vaderen Mij wilden tarten
ofschoon zij mijn daden hadden gezien.
Tweede lezing: Romeinen 5, 1-2. 5-8
Broeders en zusters, Gerechtvaardigd door het geloof, leven wij in vrede met God door Jezus Christus, onze Heer. Hij is het, die ons door het geloof de toegang heeft ontsloten tot die genade waarin wij staan; door Hem ook mogen wij ons beroemen op onze hoop op de heerlijkheid Gods. En die hoop wordt niet teleurgesteld, want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest, die ons werd geschonken. Christus is immers voor goddelozen gestorven op de gestelde tijd, toen wij zelf nog geheel hulpeloos waren. Men zal niet licht iemand vinden, die zijn leven geeft voor een rechtvaardige, al zou misschien iemand in een bepaald geval dit van zich kunnen verkrijgen. God echter bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven, toen wij nog zondaars waren.
Vers voor het evangelie: Johannes 4, 42 en 15
Heer, Gij zijt werkelijk de Redder van de wereld;
Geef mij van het levend water, zodat ik geen dorst meer krijg.
Evangelie: Johannes 4, 4-34
In die tijd kwam Jezus in een stad van Samaria, Sichar genaamd, dichtbij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven. Daar bevond zich de bron van Jakob en vermoeid van de tocht ging Jezus zo maar bij deze bron zitten. Het was rond het middaguur. Toen een vrouw uit Samaria water kwam putten zei Jezus tot haar: “Geef Mij te drinken.” De leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om levensmiddelen te kopen. De Samaritaanse zei tot Hem: “Hoe kunt Gij als Jood nu te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?” Joden namelijk onderhouden geen betrekkingen met de Samaritanen. Jezus gaf ten antwoord: “Als ge enig begrip had van de gave Gods en als ge wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven.” Daarop zei de vrouw tot Hem:
“Heer, Ge hebt niet eens een emmer en de put is diep: waar haalt Ge dan dat levende water vandaan? Zijt Ge soms groter dan onze vader Jakob die ons de put gaf en er met zijn zonen en zijn vee uit dronk?” Jezus antwoordde haar: “Iedereen die van dit water drinkt, krijgt weer dorst, maar wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer; integendeel, het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven.”
Hierop zei de vrouw tot Hem: “Heer, geef mij van dat water, zodat ik geen dorst meer krijg en hier niet meer moet komen om te putten.” Jezus zei haar: “Ga uw man roepen en kom dan hier terug.” “Ik heb geen man”, antwoordde de vrouw. Jezus zei haar: “Dat zegt ge terecht: ik heb geen man; want vijf mannen hebt ge gehad, en die ge nu hebt is uw man niet. Wat dit betreft, hebt ge de waarheid gesproken.” “Heer,” zei de vrouw, “ik zie dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen aanbaden op die berg daar, en gij, Joden, zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men aanbidden moet.” “Geloof Mij, vrouw,” zei Jezus haar, “er komt een uur dat gij noch op die berg, noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt wat gij niet kent; wij aanbidden wat wij kennen, omdat het heil uit de Joden komt. Maar er zal een uur komen, ja, het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. De Vader toch zoekt mensen die Hem zo aanbidden. God is geest, en wie Hem aanbidden, moeten Hem in geest en waarheid aanbidden.” De vrouw zei Hem: “Ik weet dat de Messias, dat wil zeggen: de Gezalfde, komt, en wanneer Die komt, zal Hij ons alles verkondigen.” Jezus zei tot haar: “Dat ben Ik, die met u spreek.”
Juist op dat ogenblik kwamen zijn leerlingen terug en zij stonden verwonderd, dat Hij in gesprek was met een vrouw. Geen van hen echter vroeg: “Wat wilt Ge van haar?” of “Waarom praat Gij met haar?” De vrouw liet haar waterkruik in de steek, liep naar de stad terug en zei tot de mensen: “Komt eens kijken naar een man, die mij alles heeft verteld wat ik gedaan heb! Zou Hij soms de Messias zijn?” Toen verlieten zij de stad om naar Hem toe te gaan. Ondertussen drongen de leerlingen bij Hem aan met de woorden: “Eet toch iets, Rabbi.” Maar Hij zei hun: “Ik heb een spijs te eten die gij niet kent.” De leerlingen zeiden tot elkaar: “Zou iemand Hem soms te eten gebracht hebben?” Daarop zei Jezus hun: “Mijn spijs is, de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen.”
Kort commentaar van Pater John Auping
De Samaritaanse geeft Jezus te drinken en Hij wil haar te drinken geven
De Samaritaanse dient de naaste. Ze brengt water naar haar familie en Samaria. En als Jezus haar te drinken vraagt, geeft zij Hem water. Wat niet bij haar opkomt is dat Jezus haar te drinken wil geven, dat Hij haar wil dienen. Zo zijn ook wij druk bezig de naaste te dienen, thuis en in het werk, en het komt niet bij ons op dat Hij ons een dienst wil bewijzen. Jezus wil in ons de bron van levend water openen (vers 10 en 14). Het probleem is dat die bron van levend water in de diepte van ons hart verstopt is. Jezus wil ons helpen die bron van levend water te openen, zodat dit leven gevende water weer kan vloeien.
Er zijn twee dingen die verhinderen dat die bron van levend water in ons hart opborrelt. De eerste hindernis is ons gebrek aan interesse in dat levend water. We zijn meer geïnteresseerd in veel andere dingen: “Als ge enig begrip had van de gave Gods en wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd” (vers 10). Maar we hebben er geen begrip van en vragen het Hem ook niet. Dat is de eerste hindernis. De tweede hindernis zijn onze ongeordende neigingen: “Dat zegt ge terecht: ik heb geen man; want vijf mannen hebt ge gehad, en die ge nu hebt is uw man niet” (vers 17-18). Soms is het nodig eerst ons leven en onze persoon te ordenen, door therapie, Geestelijke Oefeningen en zelfoverwinning, voordat Hij die bron van levend water in ons diepste zelf kan openen.
De mystieke incarnatie en het gebed van rust en van eenheid
Jezus nodigt sommige mensen uit de buitengewone weg te nemen, om reeds hier op aarde met God verenigd te worden en te leven, die van de mystieke incarnatie van Gods Woord in een mens, die op deze wijze een proces van transformatie in Christus ondergaat. De mystieke incarnatie van het Woord in de Kerk, het mystieke lichaam van Christus, is iets van alle tijden, en gebeurt tegen de achtergrond van de slechte dingen die plaatsvinden en die ook van alle tijden zijn. De heilige Ignatius zegt het op de volgende wijze in de Geestelijke Oefeningen:
“Kijken wat de personen op het aardoppervlak doen. Zij verwonden, doden, gaan naar de hel, enz. Kijken ook wat de goddelijke personen doen. Zij bewerken de heilige menswording, enz. Kijken ook wat de engel en Onze-Lieve-Vrouw doen. De engel oefent zijn taak uit als gezant en Onze-Lieve-Vrouw, deemoedig, dankt de goddelijke Majesteit. Daarna tot mezelf inkeren om enig voordeel te trekken uit elk van deze dingen.”[1]
En Paulus zegt het op zijn manier: “Want die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon, opdat Deze de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” (Romeinen 8,29). Sommige heiligen hebben zo geleefd dat zij aan die genade van de mystieke incarnatie 100% beantwoord hebben. Dank zij deze mystieke incarnatie, was in hen Christus zelf onder de mensen aanwezig, zoals in het geval van Mozes die Israël uit de slavernij van Egypte bevrijdde; of de apostelen die het Evangelie over de hele wereld verkondigden; of de heilige Benedictus, die in zijn kloosters de cultuur van het Westen bewaarde; of de heilige Franciscus van Assisi, die in zijn leven aantoonde hoe wij God in zijn schepselen kunnen vinden; of de heilige Ignatius van Loyola die een groot deel van de Kerk bevrijdde uit de greep van de afvalligheid; of de heilige Petrus Claver die gedurende veertig jaar de duizenden in Cartagena aankomende slaven in contact bracht met Christus, hijzelf; of de heilige Pastoor van Ars en de heilige Pater Pio, die door hun penitenties boete deden voor de zonden van hun duizenden biechtelingen; of de zalige Concepción Cabrera de Armida, via wiens geschriften Christus ons onderwees over Deugden en Ondeugden en de mystieke incarnatie; of de heilige Johannes Paulus II, die via zijn reizen over de hele wereld het respect aan de mensenrechten proclameerde.
Dit gaat dieper dan alleen maar een paar dagen bij Hem blijven. Niet iedereen wordt hiertoe geroepen, al zijn er levensstaten die als zodanig deze genade inhouden, met name het priesterschap. Dat betekent niet dat het alleen voor priesters is, noch ook dat alle priesters aan deze roeping beantwoorden.
Het ingestorte gebed van rust en van eenheid, vergelijkbaar met een waterbron
Om de mystieke incarnatie te begrijpen, is het nodig iets te begrijpen van het ingestorte gebed en ingestorte deugd. In het gebed van eenheid, neemt u deel aan het gebed van God, de woordeloze communicatie tussen de Vader en de Zoon, in God uw plaats innemend, dat is de plaats van de zoon of de dochter in de Zoon. De Heilige Geest stort in uw ziel de bovennatuurlijke deugden in, de karaktertrekken van Jezus, u zo in Jezus omvormend, zoals de heilige Paulus dat uitdrukt: “die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon, opdat Deze de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders” (Romeinen 8,29); en ook: “Met Christus ben ik gekruisigd. Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij” (Galaten 2,19-20).
Het begint er mee dat God uw wil aan de Zijne verenigt, op een zachte, niet dwingende wijze, wat in het geestelijke deel van de ziel en diepe troost veroorzaakt, en u kunt in dit gebed blijven, ook als u aan het werk gaat. Wanneer het gebed van ingetogenheid evolueert tot het gebed van rust, worden gebed en activiteit zo één, dat Martha en Maria hand in hand gaan, zoals de Heilige Teresia van Avila dat uitlegt:
“Uit deze ingetogenheid komt soms een rust en een innerlijke vrede voort die helemaal een gave van God is. De ziel heeft de indruk dat haar niets ontbreekt, zelfs woorden vermoeien haar, ze kan geen gebeden zeggen, noch ook mediteren, ze wil niets anders dan liefhebben. Dit kan soms best lang duren, en soms zelfs heel lang… Ofschoon dit gebed van rust nog geen gebed van eenheid is, de ziel begrijpt dat haar wil gebonden is aan die van God, en helemaal van God is. De overige potenties zijn vrij voor andere zaken en werken in dienst van God. Marta en Maria zijn eindelijk verenigd.”[2]
Dit gebed van rust is het gebed waar Jezus het over heeft in zijn gesprek met de Samaritaanse: “het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven” (vers 14). Ook de heilige Teresia van Avila vergelijkt het gebed van rust en van eenheid met een bron van levend water:
“Het water borrelt op vanuit zijn oorsprong, dat is God zelf, en wanneer het zijne Majesteit behaagt de ziel een bovennatuurlijke gunst te bewijzen, produceert Hij een heel grote vrede en rust en zachtheid vanuit het allerinnerlijkste van onszelf, en ik weet niet… hoe dat mogelijk is, dat iemand zo’n tevredenheid en genot voelt in zijn hart, wanneer die ervaring begint. Daarna zwelt alles op, en het water stroomt door alle zalen van de innerlijke burcht en vermogens van de ziel tot het aankomt in het lichaam. Daarom zei ik dat dit gebed van rust en eenheid in God begint en in ons eindigt, zodat tenslotte ook de uiterlijke mens van deze vrede en zachtheid geniet” [3].
Dit met een waterbron vergelijkbare gebed van rust begint in de vierde zaal van de Innerlijke Burcht. In het gebed van eenheid, dat eigen is aan de vijfde, zesde en zevende zalen van de Innerlijke Bucht, is niet alleen de wil één met Gods wil, maar zijn ook het geheugen, en het verstand, en zelfs het gedrag met Hem verenigd. De persoon gaat zo denken als God, voor mensen voelen wat God voor ze voelt, en wenst en wil wat God wil. En de persoon handelt zoals God handelt: wat menselijk onmogelijk lijkt, wordt door deze door God bewerkte vergoddelijking van de mens mogelijk. In het apostolaat, draagt de persoon niet alleen een sociologische vrucht, maar ook een geestelijke vrucht, die erin bestaat anderen te helpen om dichterbij God te komen.
Om zo in Hem te blijven, en Hij in u, is het nodig dat u zich onthoudt van vrijwillige zonden, en trouw blijft aan de Heilige Geest, in een constante correspondentie aan zijn ingevingen. Als u zich open wilt stellen voor de genade van de mystieke incarnatie, is het nodig dat u dicht bij Maria blijft, zodat haar geloof, haar eenvoud, haar zuiverheid en haar kracht u kunnen doordringen. Op het Concilie van Efeze (431) is Maria uitgeroepen tot Moeder van God. Zij is de moeder van God die in uw ziel geboren wil worden en in u wil opgroeien en rijpen.
[1] Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, no. 108.
[2] Heilige Teresia van Avila, Gewetensbrieven, 5, 4-5.
[3] Heilige Teresia, Las Moradas, Cuartas Moradas, 2,4, mijn vertaling. Zie voor een geautoriseerde Nederlandse vertaling van deze werken: Teresia van Avila, Innerlijke burcht. Gewetensbrieven. Kleinere geschriften, ingeleid en uit het Spaans vertaald door Carlos Noyen e.a., 1982.
