Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – en opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. Het voornemen van pater Auping is om ons periodiek, zo eens in de drie weken, een overweging gewijd aan een tekst uit het Evangelie met ons te delen. Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor dit initiatief en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
De roeping van Matteüs
Matteüs 9, 9-13

“Wie, ik? Kun je niet zien dat ik bezig ben?” Terwijl zijn collega’s onverstoorbaar doorgaan met geld tellen, kijkt de tollenaar Mattheüs verbaasd op als Jezus hem oproept zich bij hem te voegen.
“9 Toen Jezus vandaar verder ging, zag Hij iemand aan het tolhuis zitten die Matteüs heette, en Hij zei tot hem: “Volg mij.” De man stond op en volgde Hem. 10 Terwijl Hij nu in diens woning aan tafel aanlag, kwamen ook vele tollenaars en zondaars met Jezus en zijn leerlingen aanliggen. 11 Toen de Farizeeën dat zagen, zeiden ze tot zijn leerlingen: “Waarom eet uw Meester met tollenaars en zondaars?” 12 Hij hoorde dit en zei: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken. 13 Gaat heen en leert wat het zeggen wil: Ik wil liever barmhartigheid dan offers. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.”
Jezus ziet Matteüs
De roeping van Matteüs is een korte tekst, maar rijk aan inhoud. Jezus zag Matteüs zitten. Hij zag Matteüs. Dat lijkt een onbelangrijk detail, maar in feite is het heel belangrijk. Mensen kunnen soms het gevoel hebben dat ze niet zo belangrijk zijn, dat anderen geen aandacht voor hen hebben, of dat anderen hun gevoelens niet opmerken.
Ik geef het voorbeeld van een jonge vrouw die Geestelijke Oefeningen van acht dagen deed. Toen ze voor het interview kwam, wist ze niet goed waar ze het over zou hebben. Ik nodigde haar uit mij in te lichten over haar schriftelijke evaluaties van haar meditaties. Maar ze zei mij dat ze die evaluaties niet gedaan had. Ik vroeg haar toen “waarom niet?”, en ze zei me “ik dacht niet dat mijn gevoelens de moeite van het opschrijven waard zijn”. Ik vroeg haar toen wanneer het de eerste keer in haar leven was dat ze dacht dat haar gevoelens niet de moeite waard waren om herinnerd te worden. Ze herinnerde zich toen, dat zij, toen ze negen jaar was, van school naar huis liep. Er was op school iets gebeurd dat haar veel blijdschap had veroorzaakt, en ze wilde dat aan haar moeder vertellen. Maar in de mate dat ze dichter bij huis kwam, had ze steeds minder zin dat aan haar moeder te vertellen. En toen ze het huis binnenkwam, begon haar moeder haar op agressieve toon te berispen, dat ze die ochtend, vóór ze naar school ging, een aantal huistaken niet ten einde had gebracht. Op dat moment was in haar elk verlangen om haar moeder deelgenoot te maken van het blijde gebeuren op school verdwenen. Haar moeder zag in haar niet een dochter met gevoelens en verlangens, maar een goedkope hulp in huis. Omdat haar moeder niet in contact trad met de gevoelens van haar dochter, was de dochter zelf er aan gewend niet in contact te treden met haar eigen gevoelens.
De blik van Jezus is genezend. De jonge vrouw leerde, via de meditatie over de wijze waarop Jezus naar ons mensen kijkt, in contact te treden met haar eigen gevoelens, beginnend met haar geestelijke gevoelens van troost en troosteloosheid. Het is de moeite waard in het evangelie na te gaan hoe Jezus naar mensen kijkt.
Hoe Jezus iemand ziet
In het Grieks (de taal van het evangelie), ‘zien’ is οραω, ‘hij zag’ is ειδεν en ‘ziende’ is ιδων. Wanneer Jezus iemand ziet, een mens of een groep mensen, heeft Hij medelijden:
“Bij het zien van die menigte mensen werd Hij door medelijden bewogen, omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder” (Matteüs 9,36).
“Toen Hij bij zijn landing dan ook een grote menigte zag, kreeg Hij diep medelijden met hen en Hij genas hun zieken” (Matteüs 14,14).
“Toen de Heer haar zag, voelde Hij medelijden met haar en sprak: ‘Schrei maar niet.’” (Lucas 7,13).
Hij is de barmhartige Samaritaan die de gewonde man ziet en hem ziende medelijden heeft: “Toen kwam een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden” (Lucas 10,33).
Door het medelijden maakt iemand zich het lijden van een andere mens eigen. Deze blik van medelijden is herscheppend. Jezus ziet in een andere mens, wat die mens zelf niet goed ziet: waartoe die mens met Gods genade in staat is. Het is een herscheppende blik, de blik van de Schepper die hemel en aarde uit niets geschapen heeft. Een aantal voorbeelden uit het evangelie kunnen dit verduidelijken:
Wij zien een jonge vrouw, die maagd is. God ziet de moeder van Jezus, de moeder van God:
“En Maria sprak: ‘Mijn hart prijst hoog de Heer, van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder: daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid van zijn dienstmaagd. En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig omdat aan mij zijn wonderwerken deed Die machtig is, en heilig is zijn Naam” (Lucas 1,48-49).
Wij zien vissers, Jezus ziet vissers van mensen:
“Eens toen Hij zich bij het meer van Galilea ophield, zag Hij twee broers, Simon die Petrus wordt genoemd en diens broer Andreas, bezig met het net uit te werpen in het meer. Zij waren namelijk vissers. En Hij sprak tot hen: “Komt, volgt Mij: Ik zal u vissers van mensen maken” (Matteüs 4,18-19).
Wij zien een zieke vrouw, Jezus ziet een gezonde vrouw:
“Toen Jezus in het huis van Petrus gekomen was, zag Hij diens schoonmoeder met koorts te bed liggen. Hij raakte haar hand aan en zij werd vrij van koorts; zij stond op en bediende Hem” (Matteüs 8,14-15).
Wij zien een lamme, Jezus ziet een man die kan lopen, en wiens zonden vergeven zijn:
“Men bracht een lamme die op een bed lag, naar Hem toe. Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme: “Hebt goede moed, mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.”… Welnu, opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven – en nu sprak Hij tot de lamme –: Sta op, neem uw bed en ga naar huis” (Matteüs 9,2.6).
Wij zien een tollenaar, Jezus ziet een apostel en evangelist:
“Toen Jezus vandaar verder ging, zag Hij iemand aan het tolhuis zitten die Matteüs heette, en Hij zei tot hem: “Volg mij.” De man stond op en volgde Hem” (Matteüs 9,9).
Wij zien een vrouw die aan bloedvloeiing lijdt, Jezus ziet een gezonde vrouw, vol geloof:
“Plotseling naderde Hem van achteren een vrouw die al twaalf jaar lang aan vloeiingen leed, en raakte de zoom van zijn mantel aan. Want ze zei bij zichzelf: “Als ik alleen maar zijn mantel kan aanraken, zal ik al genezen zijn.” Maar Jezus keerde zich om, en toen Hij haar zag sprak Hij: “Heb goede moed, dochter, uw geloof heeft u genezen.” En vanaf dat ogenblik was de vrouw gezond” (Matteüs 9,20-22).
Wij zien een menigte mensen die arm, ziek en onwetend zijn, Jezus ziet kleine mensen die Gods voorkeursliefde hebben en zijn boodschap begrijpen:
“Jezus ging rond door alle steden en dorpen, waar Hij onderricht gaf in hun synagogen en de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk en alle ziekten en kwalen genas. Bij het zien van die menigte mensen werd Hij door medelijden bewogen, omdat ze afgetobd neerlagen als schapen zonder herder” (Matteüs 9,35-36).
Wij zien een menigte mensen die honger hebben en van wie er velen ziek zijn, Hij ziet een menigte die haar honger stilt met brood en vis, en wier zieken gezond zijn:
“Toen Hij bij zijn landing een grote menigte zag, kreeg Hij diep medelijden met hen en Hij genas hun zieken… Allen aten tot ze verzadigd waren en aan overgebleven brokken haalde men nog twaalf volle korven op” (Matteüs 14,14.20).
Jezus wil dat wij ons de naaste maken van mensen in nood, hen ziende met een medelijdende blik, hen helpend, hen ‘herscheppend’. Zoals Jezus ons ziet, zo wil Hij dat wij anderen zien: met medelijden, en hen herscheppend:
“Toen kwam een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem.De volgende morgen haalde hij twee denariën tevoorschijn, gaf ze aan de waard en zei: Zorg goed voor hem, en wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden. Wie van deze drie lijkt u de naaste van de man die in handen van de rovers gevallen is?’ Hij antwoordde: ‘Die hem barmhartigheid betoond heeft.’ En Jezus sprak: ‘Ga dan en doet gij evenzo” (Lucas 10,33-37).
“Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen we U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken? De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders hebt gij voor Mij gedaan” (Matteüs 25,37-40).
Gods goedheid en barmhartigheid in het Oude Testament
De farizeeën kankeren op Jezus, omdat Hij met de zondaars aan tafel zit. Jezus verdedigt zijn barmhartigheid en goedheid met een citaat uit de profeet Hosea: “Ik wil liever barmhartigheid dan offers” (Hosea 6,6). Dat God barmhartig is, en van ons barmhartigheid vraagt in onze menselijke relaties, is een hoofdthema van het Oude Testamant. In het Hebreeuws is barmhartigheid חםד =chesed. Het wordt ook vertaald als ‘goedheid’, ‘liefde’ of ‘genade’. Het is de moeite waard deze boodschap wat nader te overwegen.
God is barmhartig met Jozef: “Jahwe was met Jozef. Hij bewees hem zijn barmhartigheid door te zorgen dat hij bij het hoofd van de gevangenis in de gunst kwam” (Genesis 39,21).
Hij is barmhartig als Hij Israël de weg baant, uit Egypte en uit de slavernij: “Uw barmhartigheid wees de weg aan het volk, door U verlost; uw kracht heeft het geleid, naar uw heilige plaats” (Exodus 15,13).
God zelf geeft zich deze titel: “Jahwe ging hem voorbij en Hij riep uit: ‘[Ik ben] Jahwe! Jahwe is een barmhartige en medelijdende God, lankmoedig, rijk aan barmhartigheid en trouw… ” (Exodus 34,6-7).
Als het volk door zijn zonden op het punt staat Gods genade te verliezen, doet Mozes een beroep op deze titel, die God zelf zich gegeven heeft, om voor het volk vergiffenis te vragen:
“Maar Mozes zei tot Jahwe: `Laat nu de grote macht van mijn Heer zich tonen. Gij hebt immers gezegd: Jahwe is lankmoedig, rijk aan barmhartigheid, misdaad en zonde vergeeft Hij… Wil toch in uw grote barmhartigheid de misdaad van dit volk vergeven, zoals Gij het steeds vergiffenis geschonken hebt, van Egypte tot hier.’ Toen zei Jahwe: `Ik schenk vergiffenis zoals gij vraagt” (Numeri 14,16-20).
In de profeten Jesaja. Micha en Hosea is Gods hart zo ontroerd door gevoelens van barmhartigheid en goedheid, dat Hij zich haast om zijn volk te vergeven.
“Een kort ogenblik heb Ik u in de steek gelaten, maar… maar met eeuwige goedheid erbarm Ik Mij over u, zegt uw Verlosser, Jahwe… Al wijken de bergen en wankelen de heuvels, mijn goedheid zal niet van u wijken, en mijn vredesverbond wankelt nooit, dat zegt Jahwe, die zich over u erbarmt” (Jesaja 54,7-8.10).
“Neigt uw oor en komt naar Mij, luistert en gij zult leven; een eeuwig verbond zal Ik met u sluiten, een blijk van mijn blijvende goedheid aan David gezworen” (Jesaja 55,3).
“De blijken van Jahwe’s goedheid wil ik bezingen, de roemvolle daden van Jahwe, alles wat Jahwe voor ons heeft gedaan, zijn grote goedheid voor Israëls huis, het mededogen dat Hij ons bewees, en de vele blijken van zijn goedheid” (Jesaja 63,7).
De laatste woorden van Micha doen een beroep op deze barmhartigheid van God:
“Welke God is als Gij, die de schuld vergeeft, die voorbijgaat aan de zonde, door de rest van zijn erfdeel bedreven, die zijn toorn niet altijd laat duren, maar zijn vreugde vindt in goedheid? Hij zal zich opnieuw over ons ontfermen, Hij zal onze schuld onder zijn voeten verpletteren. Al onze zonden zal Hij naar de bodem van de zee verwijzen. Aan Jakob zult Gij uw trouw, aan Abraham uw goedheid tonen, zoals Gij het onze vaderen hebt bezworen, in de dagen van weleer” (Micha 7,18-20).
In de psalmen worden Gods barmhartigheid en goedheid maar liefst 96 keer aangeroepen. We kunnen die ervaring van de biddende mens in de psalmen zo samenvatten: “uw goedheid is meer waard dan dit leven” (psalm 63,4).
Barmhartig zijn voor onze medemensen
Deze barmhartigheid van God voor de mens heeft als voorwaarde en gevolg de barmhartigheid van de mens voor zijn medemens. God is barmhartig met wie barmhartig zijn. Het prototype van een barmhartig mens is koning David. God is hem barmhartig, omdat hij zelf barmhartig is met anderen, zelfs met zijn vijanden (de bondgenoten van Saul):
“Toen kwamen de Judeeërs daar samen en zij zalfden er David tot koning over Juda. Toen men David mededeelde: `Saul is begraven door de mannen van Jabes in Gilead.’ zond hij boden naar de mannen van Jabes in Gilead en liet hun zeggen: Weest gezegend door Jahwe, omdat u aan Saul, uw heer, deze dienst van barmhartigheid hebt bewezen en hem begraven hebt. Moge Jahwe u daarom zijn barmhartigheid en trouw bewijzen. Ook ik zal u mijn barmhartigheid bewijzen, omdat u dit gedaan hebt” (2 Samuel 2,4-6).
Deze edelmoedige barmhartigheid van David, is er de reden voor dat hij als zondaar vol vertrouwen een beroep doet op Gods barmhartigheid, ook als het om een doodzonde gaat, bijvoorbeeld na zijn overspel met Batseba en de moord op haar man Urias:
“Een psalm van David. Toen de profeet Natan bij hem was geweest, omdat hij tot Batseba was gegaan: Wees mij, God, in uw barmhartigheid genadig, neem in uw oneindige erbarmen mijn overtredingen weg. Zuiver mij geheel van mijn zonde, reinig mij van wat ik misdeed” (psalm 51,3).
Davids ervaring van Gods goedheid is een rode lijn in de beide boeken van Samuel:
“David richtte tot Jahwe het volgende lied:… Hij redt zijn koning uit vele gevaren en aan zijn gezalfde bewijst Hij zijn barmhartigheid, aan David en Davids geslacht, voor altijd” (2 Samuel 22,1.51).
Dit is de barmhartigheid die God van ons mensen verwacht in onze wederzijdse relaties: Dat is de kern van de boodschap van de profeet Hosea: “Ik wil liever barmhartigheid dan offers” (Hosea 6,6). “Met de hulp van uw God zult gij u bekeren; houdt u aan barmhartigheid en rechtvaardigheid en blijf altijd op uw God vertrouwen” (Hosea 12,7).
De barmhartigheid in het Nieuwe Testament
Voor Jezus is de gehoorzaamheid aan dit door Hosea uitgesproken goddelijk gebod de rechtvaardiging van zijn houding tegenover de zondaars en zieken: “Ik wil liever barmhartigheid dan offers” (Hosea 6,6 = Matteüs 9,13 = Matteüs 12,7; in het Grieks: ελεος). De zieken doen een beroep op Jezus’ medelijden, en herkennen in zijn medelijden de barmhartigheid van David, wiens zoon Hij is: “Heb medelijden met ons, zoon van David”; (Matteüs 9,27; 20,30-31); “heb medelijden met mij, zoon van David” (Matteüs 15,22); “heb medelijden met mijn kind” (Matteüs 17,15).
Er zijn drie groepen in het evangelie van de roeping van Matteüs: 1) Jezus en zijn apostelen; 2) de farizeeën; en 3) de tollenaars en zondaars. Deze drie groepen kunnen we ook herkennen, mutatis mutandis, in de Kerk van vandaag: 1) Jezus en de leden van de Kerk die Hem echt volgen; 2) de kritische groepen met een rechtse of een linkse ideologie; en 3) de rijken van wie sommigen solidair zijn met de armen, en anderen niet. Om het even of het om politiek rechtse of linkse groepen gaat, Jezus wil geen onbarmhartige kritiek, maar barmhartigheid, een barmhartigheid die ook deze onbarmhartig-kritische groepen insluit. Jezus is niet alleen barmhartig met de tollenaars en zondaars, zoals Matteüs en Zacheüs (Lucas 19,1-10), door wie Hij zich laat uitnodigen om in hun huis te eten, maar hij is ook barmhartig met de kritische farizeeën, want Hij laat zich ook door hen uitnodigen om in hun huis te eten (Lucas 7,36-50;
Soms kunnen mensen met een linkse ideologie heel onbarmhartig zijn in hun kritiek op mensen die barmhartig zijn met zondaars die politiek rechts zijn, bijvoorbeeld, de kritiek op de heilige Paus Paulus VI toen hij de zoon van Somoza in het Vaticaan ontving, of de kritiek op de heilige Paus Johannes Paulus II, toen hij Pinochet de communie gaf. Of omgekeerd, mensen met een rechtse ideologie kunnen soms onbarmhartig zijn in hun kritiek op mensen die barmhartig zijn met mensen die volgens hen niet orthodox genoeg zijn, bijvoorbeeld de kritiek op Paus Franciscus waar die in Amoris laetitia de deur open doet voor echtparen die gescheiden zijn van hun eerste echtgenoot, dan opnieuw voor het civiel getrouwd zijn en in de mis de communie ontvangen.
Aangekomen op dit punt van de meditatie kunnen we in onszelf keren en ons afvragen welke nu in de Kerk de groepen zijn die ik soms spontaan veracht of bekritiseer, en u dan herinneren wat Jezus u vraagt:
“Ik wil liever barmhartigheid dan offers”
En juist zoals in het Oude Testament, is Gods barmhartigheid voor wie barmhartig is met zijn medemens.
“Zalig de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ondervinden” (Matteüs 5,13);
“Had jij dan ook geen medelijden moeten hebben met je mededienaar, zoals ik met jou medelijden heb gehad?” (Matteüs 18,33).
Soms kunnen mensen ook onbarmhartig zijn voor zichzelf, in hun ongeordende, neurotische schuldgevoelens. Al heeft God ze vergeven, ze kunnen maar moeilijk zichzelf vergeven en blijven zich kwellen met gevoelens van schuld en schaamte. We zagen daarvan een voorbeeld in de 11e meditatie op het evangelie van Pater Auping, in de persoon van de jonge zuster die zich haar romantische avontuur met een verleidende priester niet kon vergeven, totdat zij in de door mij gegeven Geestelijke Oefeningen van acht dagen over haar schuldgevoelens heen kon komen, zich kon begrijpen en aanvaarden in haar zwakheid, en zich opende voor de ervaring van Gods barmhartigheid.
Als u geplaagd wordt door schuldgevoelens, kan het helpen als u zich laat doordringen door Gods ervaring van Gods barmhartigheid, waarvan Sint Paulus de lof zingt in zijn brieven:
“God heeft… de voorwerpen van zijn toorn, gereed voor de ondergang, met grote lankmoedigheid verdragen, juist met de bedoeling de rijkdom van zijn heerlijkheid te openbaren voor hen die het voorwerp zijn van zijn barmhartigheid, die Hij tot heerlijkheid heeft bestemd?” (Romeinen 9,22-23).
“God, die rijk is aan barmhartigheid, heeft wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad, ons met Christus ten leven gewekt, hoewel wij dood waren door onze zonden; aan zijn genade dankt gij uw redding. En Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus Jezus, om de naderbij komende eeuwen de overgrote rijkdom van zijn genade te tonen door zijn goedheid jegens ons in Christus Jezus” (Efeziërs 2,4-7).

Heeft u vragen of wilt u iets delen met pater Auping, mailt u naar: [email protected]