Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. Het voornemen van pater Auping is om ons periodiek, zo eens in de drie weken, een overweging gewijd aan een tekst uit het Evangelie met ons te delen. Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor dit initiatief en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping.

De dankbaarheid
Lucas 17,11-19
“11 Op zijn reis naar Jeruzalem trok Hij door het grensgebied van Samaria en Galilea. 12 Toen Hij een dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatsen tegemoet; zij bleven op een grote afstand staan 13 en riepen luidkeels: ‘Jezus, Meester, ontferm U over ons!’ 14 Hij zag hen en sprak: ‘Gaat u laten zien aan de priesters.’ En onderweg werden ze gereinigd. 15 Een van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was, en verheerlijkte God met luider stem. 16 Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus’ voeten neer, en deze man was een Samaritaan. 17 Hierop vroeg Jezus: ‘Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? 18 Is er niemand teruggekeerd om aan God eer te brengen dan alleen deze vreemdeling?’ 19 En Hij sprak tot hem: ‘Sta op en ga heen; uw geloof heeft u gered.’”
Jezus en de melaatsen
Melaatsheid (in het Grieks: λεπρα= lepra; melaatse = λεπρος) was in de tijd van Jezus een ongeneselijke ziekte. Omdat het bovendien een besmettelijke ziekte was, werden de melaatsen uitgestoten uit hun familiekring en uit hun dorp, en was het fysieke contact met hen verboden. Ze woonden in grotten of melaatsen kampen. Het gaat dus niet alleen om een lichamelijk lijden (delen van je lichaam verrotten vóór je dood gaat), maar om een sociaal en psychisch lijden: uitgestoten, geminacht, eenzaam, en vaak met schuldgevoelens, want sommige mensen dachten dat zulke beproevingen een bewijs waren dat zo iemand gezondigd had, zoals in het geval van de blindgeborene:
“Zijn leerlingen vroegen Hem: “Rabbi, wie heeft gezondigd, hijzelf of zijn ouders, dat hij blind geboren werd?” Jezus antwoordde: “Noch hij noch zijn ouders hebben gezondigd, maar de werken Gods moeten in hem openbaar worden” (Johannes 9,2-3).
Jezus ziet in die ziekte geen straf, maar een gelegenheid om Gods werk te doen, en glorie te geven aan God: “Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is” (Matteüs 5,6).
Jezus ging in zijn liefde zo ver dat hij de melaatsen aanraakte, het wettelijke taboe verbrekend:
“Terwijl Hij eens in een van de steden vertoefde, trof Hij een man aan die overdekt was met melaatsheid. Toen deze Jezus zag, wierp hij zich ter aarde neer en smeekte Hem: ‘Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.’ Hij stak de hand uit, raakte hem aan en sprak: ‘Ik wil, word rein.’ En terstond verdween de melaatsheid” (Lucas 5,12-13).
Dankbaarheid en liefde tot God
Jezus is ontroerd door het feit dat één van de reeds genezen melaatsen terugkomt en God bedankt voor zijn genezing:
“Een van hen keerde terug, toen hij zag dat hij genezen was, en verheerlijkte God met luider stem. Vol dankbaarheid wierp hij zich voor Jezus’ voeten neer, en deze man was een Samaritaan”.
Hij dankt God voor de genezing die hij van Jezus ontvangen heeft. Hij brengt het goede dat hij ontvangen heeft terug tot zijn bron: de goedheid van God. In het Oude Testament, is er geen werkwoord dat direct ‘bedanken’ betekent, maar er zijn veel synoniemen , zoals bijvoorbeeld loven en zegenen. Het synoniem dat het meest het woord bedanken benadert is ידה (jadah = prijzen, erkennen, erkentelijk zijn, dankzeggen). Het komt in de psalmen 60 keer voor; in de profeet Jesaja, vijf keer; en in het boek van de Kronieken, 16 keer.
”Verheft, vromen, met jubel de Heer, wel voegt de oprechten een loflied!
Zegt de Heer dank bij de citer, een psalm bij de tiensnarige harp;
zingt ter ere van Hem een nieuw lied, paart uw tokkelspel aan de bazuinen.
Betrouwbaar is het woord van de Heer,
heel zijn handelen voltrekt zich in waarheid;
Hem behaagt de orde des rechts,
zijn genade vervult heel de aarde” (psalm 33,2-5).
Niet alleen wordt God gedankt en geloofd om zijn gaven aan de mens, maar ook om wat Hij in zichzelf is, zijn manier van zijn, zijn goddelijke attributen, in Davids woorden:
“Toen prees David Jahwe ten aanhoren van heel de gemeente met de woorden: ‘Geprezen zijt Gij Jahwe, God van onze vader Israël, van eeuwigheid tot in eeuwigheid. Aan U, Jahwe, behoort de grootheid en de kracht, de luister, de roem en de majesteit, want aan U, Jahwe, behoort alles in de hemel en op de aarde. Aan U, Jahwe, behoort het koningschap, aan U, die als hoofd boven alles verheven bent. Rijkdom en heerlijkheid komen van U; Gij heerst over alles. In uw hand ligt de macht en de kracht, in uw hand ligt het, iedereen groot en sterk te maken. Daarom, onze God, danken wij U en loven wij uw luisterrijke naam. Want ik, evenals mijn volk, ben niet in staat zoveel vrijwillige gaven te schenken. Van U komt dit alles en wij schenken U slechts wat wij uit uw hand ontvangen hebben” (1 Kronieken 29,10-14).
De liefde tot God neemt toe door de deugd van de dankbaarheid. Hoe meer u ervaart dat de goede dingen van uw leven uiteindelijk in God hun oorsprong hebben, hoe meer u Hem leert kennen en hoe meer u van God gaat houden.
In het Grieks van het Nieuwe Testament is dankzeggen ευχαριστεω (eucharisteo). Daar komt ons woord eucharistie vandaan. Eucharistie is dankzegging, dankzegging voor het feit dat God ons verlost heeft door het offer van Christus. De eerste eucharistieviering, op Witte Donderdag, is van Jezus zelf, en het is een dankzegging:
“Daarop nam Hij een beker, sprak een dankgebed uit en zei: ‘Neemt die beker en deelt hem samen… Daarop nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun met de woorden: ‘Dit is mijn Lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot een gedachtenis aan Mij.’ “(Lucas 22,17.18).
Etymologisch komt ‘eucharistie’ van het Griekse woord ‘charis’ (= χαρις), wat lieflijkheid, schoonheid, bevalligheid, blijdschap, welgevallen, genade, gratie en dank betekent[1]. Al die attributen herkennen we in een vrouw die zowel mooi als deugdzaam is. Maar de bijbel zegt het ook van God. God heeft iets vrouwelijks. We zeggen God dank voor zijn lieflijkheid, schoonheid, bevalligheid, blijdschap, welgevallen, genade en gratie.
Als een mens genade vindt bij God, dan is dat het beste wat hem of haar overkomen kan, want dan heeft die mens iets van God zelf. Maria en Jezus vonden genade bij God:
“Vrees niet Maria, want gij hebt genade gevonden bij God” (Lucas 1,30)
“Toen zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden, keerden zij naar Galilea, naar hun stad Nazareth terug. Het kind Jezus groeide op en nam toe in krachten; het werd vervuld van wijsheid en de genade Gods rustte op Hem” (Lucas 2,39-40).
“En met de jaren nam Jezus toe in wijsheid en genade bij God en de mensen” (Lucas 2,52). “Allen betuigden Hem hun instemming en verbaasden zich, dat woorden, zo vol genade uit zijn mond vloeiden. Ze zeiden: ‘Is dat dan niet de zoon van Jozef?’” (Lucas 4,22).
Als u iets goeds doet, moet die goede daad onbaatzuchtig zijn, want als dat niet het geval is, dan verliest uw goede daad zijn ‘genade’ of verdienste (χαρις), zijn ‘recht op dank’:
“Als gij bemint wie u beminnen wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben. Als gij weldoet aan wie u weldaden bewijzen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Dat doen de zondaars ook. Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen, wat voor recht op dank hebt ge dan? Ook de zondaars lenen aan zondaars met de bedoeling evenveel terug te krijgen. Neen, bemint uw vijanden, doet goed en leent uit zonder erop te rekenen iets terug te krijgen. Dan zal uw loon groot zijn, dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste, die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten. Weest barmhartig, zoals uw Vader barmhartig is” (Lucas 6,32-36).
Belangeloze goede werken van barmhartigheid maken u aan God gelijk, en zullen daarom de mensen er toe brengen God om u te verheerlijken: “Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is” (Matteüs 5,16).
Dankbaarheid, liefde tot God, zuiverheid van intentie en heilige onverschilligheid
De dankbaarheid tot God, de liefde tot God, de zuiverheid van intentie en de heilige onverschilligheid zijn als de schakels van een ketting: al deze deugden zijn met elkaar verbonden. De ene deugd komt uit de andere voort. God dankbaar zijn voor zoveel ontvangen weldaden brengt ons ertoe God lief te hebben. Het is om die reden dat de heilige Ignatius de Geestelijke Oefeningen beëindigt en kroont met een “BESCHOUWING OM TOT LIEFDE TE KOMEN”[2], welke als “eerste punt” heeft het “mij de ontvangen weldaden in herinnering brengen”:
“Mij de ontvangen weldaden in herinnering brengen: schepping, verlossing en persoonlijke gaven aan mij. Met grote innigheid afwegen wat God onze Heer voor mij allemaal heeft gedaan en wat Hij mij allemaal heeft gegeven van wat Hij heeft, en hoe diezelfde Heer verlangt zich aan mij te geven zoveel Hij maar kan, volgens zijn goddelijke beschikking”.[3]
De retraitant komt dus tot liefde tot God door middel van een oefening van dankbaarheid, en die liefde beweegt hem tot een volledige overgave aan God:
“Dan tot mijzelf inkeren en nagaan wat ik van mijn kant met veel recht en reden aan zijne goddelijke Majesteit moet aanbieden en geven, namelijk al wat ik heb en mijzelf erbij, zoals iemand zichzelf met grote bewogenheid aanbiedt: Neem Heer, en aanvaard heel mijn vrijheid, mijn geheugen, mijn verstand en heel mijn wil, alles wat ik heb en bezit. U hebt het mij gegeven, aan U, Heer, geef ik het terug. Alles is van U, beschik erover geheel volgens uw wil. Geef mij uw liefde en genade, dat is mij genoeg.”[4]
Deze liefde tot God produceert een andere deugd, die fundamenteel is in de Geestelijke Oefeningen en in het geestelijk leven, namelijk de zuiverheid van intentie. Die deugd is zo belangrijk dat elke meditatie in de Geestelijke Oefeningen begint met God de genade van die deugd te vragen. De heilige Ignatius noemt dat het “voorbereidingsgebed”: “God onze Heer de genade vragen dat al mijn bedoelingen, daden en geestelijke werkzaamheden zuiver gericht mogen zijn op de dienst en de lof van zijne goddelijke Majesteit”.[5]
Deze deugd van zuiverheid van intentie, als die gepaard gaat met een zuiver hart, een zondeloos hart, is rijk aan genade. God stort zijn genaden uit in de ziel van de mens die deze deugd beoefent. Het gaat in deze deugd om de bedoeling, dat u alles wat u doet, wilt doen met de intentie God te behagen, zoals Jezus dat deed: “Hij die Mij gezonden heeft, is met Mij; Hij heeft Mij niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat Hem behaagt” (Johannes 8,29). Die deugd is verbonden aan de tegenwoordigheid van God, die zowel een deugd als een vorm van gebed is: “Hij is met Mij; Hij heeft Mij niet alleen gelaten.”
De laatste schakel in die ketting van deugden is de heilige onverschilligheid. De zuiverheid van intentie brengt u ertoe alles uit Gods hand te ontvangen, wat u fijn vindt, maar ook wat u doet lijden. Deze heilige onverschilligheid is het fundament van het geestelijk leven:
“De mens is geschapen om God onze Heer te loven, eerbied te bewijzen en te dienen en aldus zijn ziet te redden. Alle overige dingen op het aardoppervlak zijn geschapen met het oog op de mens, om hem het doel te helpen nastreven waarvoor hij geschapen is. Daaruit volgt dat de mens er gebruik van moet maken voor zover ze hem helpen dat doel na te streven, en dat hij ervan moet afzien voor zover ze daarbij een hinder zijn. Daarom is het nodig dat wij ons onverschillig maken voor alles wat geschapen is, in al wat aan de vrijheid van onze vrije wil wordt toegestaan en niet verboden is. Zozeer dat wij van onze kant gezondheid niet méér verlangen dan ziekte, rijkdom niet méér dan armoede, eerbewijzen niet méér dan verguizing, een lang leven niet méér dan een kort, en zo in al het overige. Het enige wat wij moeten verlangen en kiezen is wat ons dichter brengt bij het doel waarvoor wij geschapen zijn.”[6]
De schakels in deze ketting van deugden zijn dus de volgende:
dankbaarheid ->liefde tot God -> zuiverheid van intentie -> heilige onverschilligheid
Ondankbaarheid en neurose
Ik moet in deze overweging over de dankbaarheid ook iets zeggen over de ondankbaarheid. Mensen kunnen soms zo ondankbaar, zo negatief zijn, zowel met elkaar als met God. De ondankbaarheid heeft ernstige gevolgen, niet alleen op het gebied van de deugden, maar ook wat de psychische gezondheid van de mens betreft. Het zal u wellicht verbazen als ik bevestig dat ik in mijn veertig jaar lange praktijk als psychotherapeut heb kunnen vaststellen dat de wortel van veel neuroses de ondankbaarheid en het pessimisme zijn, en vice-versa, de weg naar de genezing loopt via de beoefening van de deugd van dankbaarheid en hoop. Ik heb het hier over depressie; histrionische neurose (ook hysterie geheten); en hypochondrie.
Een van de experts over depressie, op internationaal nivo, is Martin Seligman. In zijn in vele talen vertaalde boek Learned Optimism[7] legt hij uit dat de oorzaak van de depressieve gevoelens de depressive gedachten zijn:
“Depressie is niets meer dan haar symptomen. Zij wordt veroorzaakt door bewuste, negatieve gedachten. Er bestaat geen diepe, onderliggende aandoening die moet worden uitgeroeid… Emotie komt direct voort uit wat we denken”.[8]
Ik heb veel depressieve patienten op deze wijze kunnen helpen. Ik vraag ze dat ze mij hun negatieve gedachten over hun leven en zichzelf meedelen. En dan nodig ik ze uit deze negatieve gedachten te vervangen door optimistiese gedachten en dankzegging. En daar help ik ze dan een beetje bij. Het is een innerlijke strijd. Bijvoorbeeld, in plaats van te denken: “ik kan het niet”, zegt u zichzelf: “met Gods genade, kan ik het wel”. Of in plaats van te denken “het is mijn schuld dat dit mislukt is”, zegt u zichzelf “dank u God, dat u mij vergeven heeft en hoop geeft voor een nieuw begin”, enzovoort. Met deze strategie, kunnen depressieve patienten in korte tijd uit hun depressie komen.
Ook Ignatius raadt in zijn Geestelijke Oefeningen aan om konstant te zijn in positieve gedachten en voornemens, en direct te strijden tegen de negatieve gedachten van de troosteloosheid:
“Al moeten wij tijdens de troosteloosheid de vroegere voornemens niet veranderen. toch is het zeer nuttig zichzelf intens te veranderen tegen die troosteloosheid in. Bijvoorbeeld door ons meer toe te leggen op het gebed en de overweging, door onszelf veel te onderzoeken en door royaler te zijn in een gepaste wijze van boete doen”.[9]
Hetzelfde is waar voor de histrionische neurose, ook wel bekend als autopsychodrama[10]. Mensen met deze neurose maken in hun verbeelding drama’s, soms melodrama’s, waarin zij zelf de rol spelen van slachtoffer van de slechte intenties en daden van anderen die hen omringen of met wie ze samenleven. Bijvoorbeeld, in echtpaar relaties en families kan hij of zij deze rol spelen. De mensen die zo’n auto-psychodrama spelen hebben veel medelijden met zichzelf en willen de omstanders daarin verwikkelen, om dan die kwaadwillende omstanders te straffen met hun toorn. Aan deze patiënten geef ik, mutatis mutandis, dezelfde raad als aan depressieve patiënten.
Ze moeten in hun gedachten geen negatief melodrama scheppen, maar een optimistisch drama met een happy end, en dan de anderen zien als acteurs die in dat drama met dat happy end meedoen.
En mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de hypochondrische patiënten.[5] Deze hebben de gewoonte zich zelf allerlei ziekten toe te schrijven, en van deze negatieve gedachten worden ze dan ook echt ziek. In plaats van zich te beklagen over een of andere ingebeelde ziekte, moeten ze leren God te danken voor hun goede gezondheid, en als ze ergens voorbijgaande pijn voelen, en de dokter na onderzoek zegt dat ze niets hebben, die pijn niet toeschrijven aan een of andere verborgen ziekte, maar tegen zich zelf zeggen dat ze hierdoor sterker kunnen worden, zoals Nietszche dat aanraadt: “wat mij niet doodt, maakt mij sterker”[6].
Het is dus duidelijk dat negatieve en troosteloze gedachten over u zelf, u ziek maken, en dat uw genezing komt van hoopvolle en dankbare gedachten, en troostrijk gebed.
[1] Zie Dr.J. H. Thiel & Dr. W. Den Boer, Beknopt Grieks-Nederlands Woordenboek, 7e druk. Wolters, 1958.
[2] Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummers 230-237, vertaling van Mark Rotsaert en medewerkers.
[3] Ibidem, nummer 234.
[4] Ibidem, nummer 234. Het laatste zinnetje heb ik gecorrigeerd volgens de grondtekst.
[5] Ibidem, nummer 46.
[6] Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummer 23, vertaling van Mark Rotsaert en medewerkers.
[7] In Nederlandse vertaling: Martin Seligman, Optimisme kun je leren, paperback, 1991.
[8] Martin Seligman, Learned Optimism, Simon & Schuster, Pocket Books, 1998, blz. 74. Mijn vertaling.
[9] Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummer 319.
[10] G. J. M. van den Aardweg, “Autopsychodrama: Theory and Therapy of Neurosis According to J. L. Arndt”, in: American Journal of Psychotherapy, 1964, blz. 259-271. Ook in het Nederlands in: Nederlands Tijdschrift voor Psychologie, 1962, blz. 561-584.
[11] J. Arndt, “De betekenis van het autopsychodrama in het neurotisch-hypochondrische syndroom”, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, Vol. 100, 1956, blz. 3431-3434.
[12] Friedrich Nietzsche, Götzendämmerung: Sprüche und Pfeile, nummer 8: “Was mich nicht umbringt macht mich stärker”

Heeft u vragen of wilt u iets delen met pater Auping, mailt u naar [email protected]