Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. Het voornemen van pater Auping is om ons periodiek, zo eens in de drie weken, een overweging gewijd aan een tekst uit het Evangelie met ons te delen. Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor dit initiatief en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
De genezing van de verlamde
Johannes 5,1-21

“1 Daarna ging Jezus, omdat er een feest van de Joden was, op naar Jeruzalem. 2 Nu is er in Jeruzalem bij de Schaapspoort een badinrichting, in het Hebreeuws Betesda geheten, met vijf zuilengangen. 3 In die gangen lag altijd een groot aantal gebrekkigen: blinden, lammen en mensen met verschrompelde ledematen te wachten op het in beweging komen van het water: 4 van tijd tot tijd daalde namelijk een engel in het bad neer en bracht het water in beroering. Wie dan het eerst na de beweging van het water er inging, werd genezen, wat voor kwaal hij ook had. 5 Nu was daar een man die al achtendertig jaar lang gebrekkig was. 6 Jezus zag hem liggen en omdat Hij wist dat hij reeds lang zo lag, zei Hij tot hem: “Wil je gezond worden?” 7 De zieke gaf Hem ten antwoord: “Heer, ik heb niemand om mij, wanneer het water bewogen wordt, in het bad te brengen en terwijl ik ga, daalt een ander vóór mij er in af.” 8 Daarop zei Jezus hem: “Sta op, neem je bed op en loop.” 9 Op slag werd de man gezond. Hij nam zijn bed op en liep.
Die dag was het echter sabbat 10 en daarom zeiden de Joden tot de genezene: “Het is sabbat, je mag je bed niet dragen.” 11 Hierop antwoordde hij hun: “Die mij gezond heeft gemaakt, Die heeft gezegd: Neem je bed op en loop!” 12 Daarom vroegen zij hem: “Wie is die man die je zei: Neem je bed op en loop?” 13 De genezene wist niet wie het was, want Jezus had zich ongemerkt teruggetrokken, omdat er veel volk ter plaatse was. 14 Later trof Jezus hem in de tempel en sprak tot hem: “Zie, je bent nu genezen! Zondig niet meer, opdat je niets ergers overkomt.” 15 De man ging heen en vertelde aan de Joden, dat het Jezus was die hem genezen had. 16 Omdat Jezus dergelijke dingen op sabbat deed, begonnen de Joden Hem te vervolgen. 17 Jezus verdedigde zich echter met de woorden: “Mijn Vader is tot op de dag van vandaag voortdurend aan het werk, en ook Ik houd niet op met werken.” 18 Om die reden waren de Joden er nog meer op uit om Hem te doden. Hij tastte immers niet slechts de sabbat aan, maar Hij noemde zelfs God zijn eigen Vader en maakte daardoor zichzelf aan God gelijk.
19 Hierop nam Jezus opnieuw het woord en sprak: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: de Zoon kan niets uit zichzelf, maar alleen datgene wat Hij de Vader ziet doen. En alles wat Deze doet, doet de Zoon insgelijks. 20 De Vader toch heeft de Zoon lief en laat Hem alles zien wat Hij doet. Nog grotere werken dan deze zal Hij Hem tonen, zodat gij verbaasd zult staan. 21 Want zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie Hij wil.”
De verlamde moest lang wachten
Hij moest er lang op wachten, 38 jaar: “Nu was daar een man die al achtendertig jaar lang gebrekkig was” (vers 5). Maar Jezus zag hem liggen: “Jezus zag hem liggen en omdat Hij wist dat hij reeds lang zo lag, zei Hij tot hem: “Wil je gezond worden?” (vers 6).
Andere zieken in het evangelie moesten ook lang wachten: “Er was een vrouw bij die sinds twaalf jaar aan bloedvloeiing leed. Haar hele vermogen had zij aan dokters uitgegeven, maar bij niemand genezing kunnen vinden. Zij naderde Hem van achteren, raakte de zoom van zijn mantel aan en op hetzelfde ogenblik hield haar bloedvloeiing op” (Lucas 8,43-44).
En dan is er de kromgebogen vrouw die niet rechtop kon staan: “Eens onderrichtte Hij op sabbat in een van de synagogen, toen er plotseling een vrouw kwam die bezeten door een geest, achttien jaar lang ziek was; zij was kromgebogen en kon zich in het geheel niet oprichten. Toen Jezus haar zag, riep Hij haar bij zich en sprak: ‘Vrouw, ge zijt van uw ziekte verlost.’ Hij legde haar de handen op en op hetzelfde ogenblik richtte zij zich op en verheerlijkte God” (Lucas 13,10-13).
Deze teksten kunnen u hoop geven. Het is nooit te laat Jezus te zoeken. Misschien bent u ook al heel veel jaren gekweld door een ziekte, of een negatieve karaktertrek of een moeilijke familie situatie, 12 jaar, 18 jaar, of 38 jaar. Probeert u Hem dan met geloof te benaderen. Hij zal u barmhartig zijn, ook na zoveel jaren.
Fysieke en psychische-geestelijke verlamming
Jezus geneest veel zieken, meestal ziektes die in die tijd ongeneselijk waren, zoals de bloedvloeiing van een vrouw, of melaatsheid, of epilepsie. Vandaag de dag zijn er medicamenten en chirurgische ingrepen beschikbaar die het mogelijk maken die zieken te genezen, zonder dat er wonderen nog zijn. Sint Jan van het Kruis en andere geestelijke auteurs laten ons weten dat men soms een dagelijkse zonde bedrijft als men aan God een wonder vraagt, wanneer het probleem kan worden opgelost met natuurlijke middelen. En ook in het geval dat het geen zonde van luiheid of vermetel vertrouwen zou zijn, brengt men toch meer eer aan de Schepper als men de door Hem geschapen middelen op intelligente wijze gebruikt, dan wanneer men Hem om een wonder vraagt. Bijvoorbeeld, men brengt meer eer aan God door middel van het wetenschappelijk werk om een vaccine tegen de COVID-19 virus te ontwikkelen en te testen (en die dan toe te dienen aan alle mensen in de wereld), dan door God om een wonder te vragen. Dat neemt niet weg dat u God kunt vragen te helpen dat dit wetenschappelijk werk succesvol moge zijn. God helpt de mensen die zichzelf helpen.
De verlamming van de man in het evangelie kunt u voor uw eigen leven het best interpreteren als een symbolische weergave van een psychologische of geestelijke verlamming. Iemand kan zich, verlamd door vrees of door een minderwaardigheidscomplex of moedeloosheid, onmachtig voelen om over een moeilijke situatie heen te komen, ofschoon er objectief gezien, best iets aan te doen is. Het is in deze richting dat u dit evangelie kunt interpreteren om over grote moeilijkheden in uw leven heen te komen:
“Jezus zag hem liggen en omdat Hij wist dat hij reeds lang zo lag, zei Hij tot hem: “Wil je gezond worden?” De zieke gaf Hem ten antwoord: “Heer, ik heb niemand om mij, wanneer het water bewogen wordt, in het bad te brengen en terwijl ik ga, daalt een ander vóór mij er in af.” Daarop zei Jezus hem: “Sta op, neem je bed op en loop” (vers 6-8).
God helpt u over die vrees en moedeloosheid en dat minderwaardigheidsgevoel heen te komen. Door zijn Geest bevrijd, getroost en gemotiveerd kunt u zich dan, net als de verlamde, weer ‘lopen’, dat wil zeggen u met Gods hulp een weg banen dwars door de moeilijkheden heen. Ik heb daar meer over gezegd in een vorige meditatie.[1] Er is nog een andere verlamming, die van de Joden die Jezus en de van zijn verlamdheid genezen man bekritiseren omdat ze op de sabbat ‘werken’. Deze heel uiterlijke en rigide interpretatie van het sabbat-gebod is psychologisch en geestelijk gezien ook een echte verlamming, een veel ergere verlamming dan de fysieke verlamming van de door Jezus genezen man. Maar in hun hoogmoed zijn ze zich daar niet van bewust en ze laten zich niet helpen. De farizeeën en Schriftgeleerden zijn zo verlamd door deze geestelijke ziekte, die tegelijk geestelijke blindheid en doofheid is, dat ze Jezus en die pas genezen man vervolgen omdat Hij wél hielp en hij zich wél liet helpen.
De juiste interpretatie van het sabbat gebod
Sabbat is in het Hebreeuws “shabat” (שבת) wat “ophouden” betekent, dat wil zeggen, ophouden met werken. Het sabbat gebod (de derde van de tien geboden) is centraal in de Joode religie. De Joden hadden echter in de tijd van Jezus van het sabbat gebod een karikatuur gemaakt. Oorspronkelijk was het sabbat gebod echter een heel progressieve wetgeving, een institutionele bescherming van de armen en de kleinen tegen uitbuiting en onderdrukking. Juist zoals God de hemel en de aarde schiep in zes dagen en op de zevende dag uitrustte, zo moeten ook de mensen met gezag en de mensen die aan dat gezag onderworpen zijn zes dagen werken en op de zevende dag uitrusten. Zo worden de laatst genoemden beschermd tegen de eerstgenoemden;
“Denk aan de sabbat; die moet heilig voor u zijn. Zes dagen kunt gij werken en alle arbeid verrichten. Maar de zevende dag is de sabbat voor Jahwe uw God. Dan moogt gij geen enkele arbeid verrichten: gij zelf niet, uw zoon niet, uw dochter niet, uw slaaf niet, uw slavin niet, uw dieren niet, zelfs niet de vreemdeling die bij u woont. In zes dagen immers heeft Jahwe de hemel, de aarde, de zee met al wat er in is, gemaakt. Maar de zevende dag heeft Hij gerust en zo de sabbat gezegend en tot een heilige dag gemaakt” (Exodus 20,8-11). De verplichting om de sabbat te heiligen door middel van de sabbat rust en de sabbat liturgie, beschermt ook anderen, die in gehoorzaamheid aan mensen met gezag leven: “gij moogt geen enkele arbeid verrichten: gij zelf niet, uw zoon niet, uw dochter niet, uw slaaf niet, uw slavin niet, uw dieren niet, zelfs niet de vreemdeling die bij u woont”. Dit betekent dat het sabbat-rust gebod de dienaren, de dienaressen, de slaven, de vreemdelingen en de lastdieren beschermden tegen onderdrukking en uitbuiting. In het boek Deuteronomium wordt dit met zoveel woorden gezegd, met een verwijzing naar Israëls slavernij in Egypte. De sabbat rust van slaven en ondergeschikten worden vergeleken met de uittocht uit Egypte (!):
“Zes dagen kunt ge werken en al uw arbeid verrichten, maar de zevende dag is een sabbat voor Jahwe uw God. Dan moogt ge geen enkele arbeid verrichten, gijzelf niet, uw zoon niet, uw dochter niet, uw slaaf niet, uw slavin niet, uw rund niet, uw ezel niet, uw overige vee niet en ook niet de vreemdelingen binnen uw poorten. Dan kunnen uw slaaf en uw slavin uitrusten even als gijzelf. Bedenk dat gij slaaf zijt geweest in Egypte en dat Jahwe uw God u met sterke hand en uitgestrekte arm uit dat land heeft geleid. Daarom heeft Hij u geboden de sabbat te onderhouden” (Deuteronomium 5,13-15).
Carlos Escudero Freire legt uit hoe “dit gebod oorspronkelijk geschapen was om de mens meer vrij te maken, maar na de terugkeer uit de verbanning van Babylonië, in 538 v.C., werden de wetten steeds categorischer, ook de casuïstiek over de sabbat, en de sabbat normen werden op die manier zo minutieus dat de mens door dit gebod opgesloten en tot slaaf gemaakt werd”. [1]
De farizeeën waren de afstammelingen van de ‘rechtvaardigen’ (de ‘chassidim’) uit de tijd van de Makkabeeën, die zich door middel van een letterlijke en rigide interpretatie van de Wet verzetten tegen de hellenisme die Antiochus Epifanes (175-164 v. C.) aan het Joodse volk probeerde op te leggen,. In de tijd van Jezus waren er, volgens Flavius Josephus zo’n 6.000 farizeeën. De Joden die zich er niet om bekommerden de 248 voorschriften en 365 verboden van de farizeïsche traditie in praktijk te brengen, werden door de farizeeën veracht en op een afstand gehouden. De farizeeën waren tégen de ám-ha-ares (het «volk van het land»), het volk dat de Wet niet kende en daarom vervloekt was: “Dat volk, ja, dat de Wet niet kent; vervloekt zijn ze!” (Johannes 7,49). Jezus was een trouwe Jood die op sabbat naar de synagoge ging en dan vaak de lezing deed en becommentarieerde (Lc. 4,16; 4,31; 6,6), net zoals gewone katholieken op zondag naar de mis gaan, maar Hij verwierp resoluut de scrupuleuze en verslavende onbuigzaamheid van de farizeïsche traditie: “De sabbat is gemaakt om de mens, maar niet de mens om de sabbat. De Mensenzoon is dus Heer ook van de sabbat” (Marcus 2,27-28). Zijn vrijheid tegenover de schijnheilige wetsvervulling provoceerde dat Hij door de farizeeën aanvankelijk bekritiseerd en tenslotte ten dode vervolgd werd. Hij genas op de sabbat (Marcus 1,31). Hij raakte een melaatse aan (Marcus 1,41), en overtrad zo de wet die stipuleerde dat een melaatse ‘onrein’ was en daarom niet aangeraakt mocht worden (Leviticus 13,41-46). Hij nodigde een tollenaar uit apostel te zijn en at en dronk met tollenaars en zondaars (Marcus 2,14-15):
“De farizese Schriftgeleerden die zagen dat Hij at met zondaars en tollenaars, zeiden tot zijn leerlingen: “Hoe kan Hij eten en drinken met tollenaars en zondaars?” Jezus hoorde dit en antwoordde hun: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars” (Marcus 2,16-17).
Sint Paulus, die een perfecte farizeeër was, maar zich tot Christus bekeerde, wijst in zijn brief aan de Galaten op het gevaar van een farizeïsche wetsvervulling:
“O domme Galaten, wie heeft jullie behekst? Jezus Christus was u toch openlijk en duidelijk verkondigd als gekruisigd! Dit wil ik alleen maar van u horen: hebt ge de Geest ontvangen door de wet te volbrengen of door gelovig te luisteren? Hoe kunt ge zo dom zijn! Ge zijt begonnen met de Geest, wilt ge nu eindigen met het vlees? Hebt ge zoveel meegemaakt voor niets? Dat kan ik niet aannemen. Nogmaals: Hij die u de Geest verleent en onder u wonderen werkt, doet Hij dat omdat ge de wet onderhoudt of omdat ge luistert en gelooft?” (Galaten 3,1-5).
Misschien denkt u: “daar heb ik geen last van, ik ben niet zoals die farizeeërs”. Dat kan best waar zijn. Maar toch is deze waarschuwing van de heilige Paulus heel actueel. Er zijn moderne vormen van farizeïsme. De kranten en de televisie kunnen soms een verachting tot uitdrukking brengen voor de Paus en de katholieken, die lijkt op de verachting van de nazi’s voor de Joden. Om het even welke ideologie, scrupuleus-conservatief of arrogant-progressief, kan mensen in schijnheilige, anderen verachtende farizeeërs omvormen. Het bevrijdende contact met de vrije Jezus kan ons tot zachtmoedigheid en nederigheid brengen: “Neemt mijn juk op uw schouders en leert van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” (Matteüs 11,29).
Jezus en de Vader zijn altijd aan het werk ten gunste van de mensen
De diepe zin van de sabbat is juist, dat God voor u aan het werk is, “Mijn Vader is tot op de dag van vandaag voortdurend aan het werk, en ook Ik houd niet op met werken ” (Johannes 5,17). Dit werk van God, maakt uw last licht: “gij zult rust vinden voor uw zielen, want mijn juk is zacht en mijn last is licht” (Matteüs 11,30). Het is een paradoxe: terwijl u werkt, rust u uit, omdat u gelooft en voelt dat God voor u aan het werk is. In uw activiteit is er een passiviteit waarin u zich steunt op Gods activiteit, en ervaart dat zijn voorzienigheid en Geest veel méér doen dan u zelf kan doen, en zo alles voor u mogelijk maken. De Ignatius drukt dat zo uit in de laatste contemplatie van de Geestelijke Oefeningen:
“Nagaan hoe God in alle schepselen op het aanschijn van de aarde voor mij zwoegt en werkt, dat wil zeggen: Hij gedraagt zich als iemand die zwoegt. Bijvoorbeeld in de hemel, de elementen, de planten, de vruchten, het vee, enz., door ze het bestaan te geven en in stand te houden, door ze te doen groeien en voelen, enz.
Dan in mijzelf keren…
Kijken hoe al het goede en alle gaven van boven neerdalen, zoals mijn beperkte kunnen van het hoogste en oneindige kunnen daarboven. En zo ook rechtvaardigheid, goedheid, mededogen, barmhartigheid enz., zoals de zonnestralen van de zon komen en het water uit de bron enz.
Dan tot slot, zoals gezegd is, in mijzelf keren”.[3]
[1] Zie de 23e Meditatie op het Evangelie door pater Auping, Overgeleverd in handen van de mensen (Matteüs 20,17-28).
[2]Carlos Escudero Freire, Jesús, novedad radical. A vino nuevo, odres viejos, 2016, blz. 102 (mijn vertaling).
[3] Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummers 236 en 237, vertalingen van Mark Rotseart SJ en Piet Penning de Vries SJ.
