Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. Het voornemen van pater Auping is om ons periodiek, zo eens in de drie weken, een overweging gewijd aan een tekst uit het Evangelie met ons te delen. Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor dit initiatief en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
De gedaanteverandering
Lucas 9,26-38

(ongeveer 1340 – na 1405),
State Tretyakov Gallery, Moskou, Rusland
“28 Ongeveer acht dagen na deze woorden nam Hij Petrus, Johannes en Jakobus met zich mee en besteeg de berg om er te bidden. 29 Terwijl Hij in gebed was, veranderde zijn gelaat van aanblik en werden zijn kleren verblindend wit. 30 En zie, twee mannen waren met Hem in gesprek; het waren Mozes en Elia 31 die in heerlijkheid verschenen waren en spraken over zijn heengaan, dat Hij in Jeruzalem zou voltrekken. 32 Petrus en zijn metgezellen waren intussen door slaap overmand. Klaarwakker geworden zagen zij zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij Hem stonden. 33 Toen dezen van Hem heen wilden gaan, zei Petrus tot Jezus: ‘Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.’ Maar hij wist niet wat hij zei. 34 Terwijl hij zo sprak, kwam er een wolk die hen overschaduwde. Toen de wolk hen omhulde, werden zij door vrees bewogen. 35 Uit de wolk klonk een stem die sprak: ‘Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar Hem!’ 36 Terwijl de stem weerklonk, bevonden zij dat Jezus alleen was. Zij zwegen erover en verhaalden in die tijd aan niemand iets van wat zij gezien hadden”.
Gods voorkeurliefde
Jezus heeft zijn voorkeursliefde. Petrus, Johannes en Jakobus hebben een streepje voor. Zij zijn de enige drie van de 12 apostelen die met Hem de berg Tabor opklimmen waar Jezus van gedaante verandert. Zij zijn ook de enige drie die met Jezus het huis van Jaïrus binnengaan (Lucas 8,51), waar Jezus de dochter van Jaïrus uit de dood opwekt. En ze zijn de enige drie die door Hem worden uitgenodigd om Hem te vergezellen in zijn doodsangst in Getsemani (Matteüs 26,37).
De overige apostelen waren daar soms niet zo over te spreken. Als Johannes en Jakobus Jezus, via hun moeder, vragen in zijn Rijk een voorkeurspositie te mogen innemen (Matteüs 20,21-22), worden de anderen boos op de beide broers (Matteüs 20,24).
Wat moeten we hier nu van maken? Het eerste wat er van ons gevraagd wordt is de werkelijkheid van deze voorkeursliefde van God te aanvaarden. Het is een feit dat God zijn voorkeursliefdes heeft. We zien dat van meet af aan, bijvoorbeeld, in het geval van Kain en Abel. Cuando Abel y Kain een offergave doen aan God, is Abel’s offer welgevallig aan God, maar dat van Kain, niet. Komt dat van Gods voorkeursliefde? Tot op zekere hoogte, maar ook was het zo dat Kain al slecht was, vóórdat hij Abel vermoordde, zodat, in dit geval, Gods voorkeursliefde een goede reden had: “Nu zei Jahwe tot Kain: `Waarom zijt gij woedend en waarom staat uw gezicht zo grimmig? Als gij het goede doet, is er opgewektheid; maar doet gij het goede niet, dan loert de zonde als belager aan uw deur, begerig u te grijpen. Zult gij hem meester kunnen blijven?” (Genesis 4,6-7). Dit neemt niet weg dat Kain’s woede zijn oorsprong had in zijn afgunst op Abel, wiens offergave door God aanvaard was. God had een voorkeursliefde voor Abel, en Kain was daar woedend over en daarom vermoordde hij Abel (Genesis 4,8).
In het geval van Esau en Jakob, een tweeling, waar Esau de eerstgeborene was, is Gods voorkeursliefde al duidelijk voordat ze geboren worden, vóórdat ze iets goeds of kwaads gedaan hadden: “Toen echter de kinderen in haar schoot tegen elkaar stootten, dacht ze: `Als het zo gaat, wat staat mij dan te wachten?’ Daarom ging zij Jahwe raadplegen. En Jahwe sprak tot haar: `Twee volken zijn het, die gij draagt; twee naties die uiteengaan reeds in uw schoot. Een van de twee zal machtiger zijn: de oudste dient de jongste’” (Genesis 25,22-23). Later zouden de nakomelingen van Esau (Edom) door de nakomelingen van Jabob (Israël) onderdrukt worden. Esau verkoopt zijn eerstgeborene recht aan Jakob voor een bord soep, en met de hulp van zijn moeder, bedriegt Jakob zijn blinde vader en ontvangt zo de voor de eerstgeborene bestemde vaderlijke zegen. Ondanks het weinig ethische gedrag van Jakob, is het toch een feit: “Ik heb u lief, zegt Jahwe. Gij vraagt: ‘Hoe hebt gij uw liefde voor ons dan getoond?’ Was Esau niet de broer van Jakob? Zo luidt de godsspraak van Jahwe. ‘Toch had Ik Jakob lief en haatte Ik Esau’” (Maleachi 1,2-3). Dit ´haten’ moet je niet letterlijk nemen, maar het betekent dat God méér van Jakob hield dan van Esau.[1] Opdat er geen misverstand zou bestaan, legt de heilige Paulus, Maleachi citerend, dit mysterie van Gods voorkeursliefde als volgt uit: “Reeds voor zij waren geboren en iets goeds of kwaads hadden gedaan, werd aan Rebekka aangekondigd: De oudste zal dienstbaar zijn aan de jongste. Daaruit blijkt, dat alleen het besluit van Gods uitverkiezing geldt, onafhankelijk van menselijke daden, slechts afhankelijk van Hem die roept. Er staat dan ook geschreven: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat” (Romeinen 9,11-13). Duidelijker kan het niet. Paulus maakt deze overdenking om begrip te vragen voor het feit dat de heidenen Cristus, en de genade van de verlossing, aanvaarden en Israel Hem, en de genade van zijn verlossing, verwerpt: “Hieruit volgt, dat heidenen, die de gerechtigheid niet nastreefden, haar toch hebben verworven, de gerechtigheid namelijk door het geloof, maar dat Israël met al zijn ijver voor de wet der gerechtigheid het doel van de wet niet heeft bereikt” (Romeinen 9,30-31). De rollen zijn dus omgekeerd, degene die de voorkeursliefde van God had, verliest ze, en degenen die deze liefde niet hadden noch zochten, ontvangen die liefde. Men ontvangt dus de voorkeursliefde van God als een genadegave, zonder verdienste van onze kant, maar men kan ze verliezen.
De berg Tabor is het keerpunt in Jezus ’openbare leven
De evangelies volgens Matteüs, Marcus en Johannes geven aan dat Jezus´openbare leven drie jaar duurde. Maar in het evangelie van Lucas is het maar één jaar, opdat dat ene jaar kan samenvallen met “het genadejaar van de Heer” (Lucas 4,19). In de eerste helft van dat jaar trekt Jezus zich terug, uit Jeruzalem naar Galilea, en uit Galilea naar het gebied van Caesarea van Filippus. Jezus is op de vlucht voor de farizeeén schriftgeleerden, die Hem uit Jeruzalem naar Galilea volgden en vervolgden: “Om Hem in de val te doen lopen, zonden zij spionnen die zich vroom moesten voordoen om Hem op een of ander woord te betrappen, waardoor ze Hem konden uitleveren aan het oppergezag van de landvoogd” (Lucas 20,20). Maar na de transfiguratie, gaat Jezus resoluut naar Jeruzalem om daar aan de mensen te worden overgeleverd (in het Grieks, ‘overleveren’ of ‘uitleveren’ is παραδιδωμι): “Toen de dagen van zijn verheffing hun vervulling tegemoet gingen, aanvaardde Hij vastberaden de reis naar Jeruzalem en zond boden voor zich uit” (Lucas 9,51). “De Mensenzoon zal worden overgeleverd in de handen der mensen” (Lucas 9,44). Het keerpunt is de berg Tabor, waar Jezus aanvaarding van Gods plan van kruis en dood Hem troost en transfigureert. Na Tabor, onderneemt Hij de terugreis naar Jeruzalem. Zo kan het ook u gebeuren, dat u, als u moedig iets uit Gods handen aanvaardt dat u doet lijden in uw leven, u dan overvloedig door God getroost wordt.
Mozes en Elias: de wet en de profeten
De aanwezigheid van Mozes en Elias op de berg Tabor geven aan dat er van het Oude naar het Nieuwe Testament zowel continuïteit als breuk is. De 10 geboden en de waarschuwingen en beloften van de profeten zijn in Jezus’ boodschap opgenomen en tot volheid gebracht. Maar van de andere kant is het ook waar dat de afschaffing van de besnijdenis, zoals we dat zien gebeuren in de Handelingen van der Apostelen (hoofdstuk 15) een definitieve breuk met de Joods religie betekent. Op Tabor wordt de continuïteit benadrukt, want Mozes en Elias delen in Jezus’ heerlijkheid (vers 31). Toch wordt het ook duidelijk gemaakt dat Mozes en de profeten onder geordend zijn aan het woord van Jezus, want van Jezus zegt de Vader: “Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar Hem!” (vers 35). Het evangelie is dus het beslissende criterium om te weten wat we van het Oude Testament bewaren, en wat daarvan niet meer geldig is.
Onze gedaanteverandering
Jezus manifesteert op Tabor de heerlijkheid die Hij na zijn hemelvaart bij zijn Vader zal hebben. Deze heerlijkheid valt Hem ten deel, omdat Hij hier op aarde, trouw aan Gods plan, het tegendeel van die heerlijkheid aanvaardt: vernedering en dood aan het kruis: “Mozes en Elia spraken [met Hem] over zijn heengaan, dat Hij in Jeruzalem zou voltrekken” (vers 30-31). Wat wij door de ogen van Petrus, Johannes en Jakobus dus zien en inzien is dat de weg naar de hemelse glorie via het kruis gaat. Daarom zegt de Kerk in de liturgie van het feest van de gedaanteverandering dat God, op de berg Tabor, het schandaal van het kruis uit ons hart heeft verwijderd, want we weten nu dat het uiteindelijk op een goddelijke glorie zal uitlopen:
“Aan uitverkoren getuigen heeft Hij zijn heerlijkheid geopenbaard, en zijn gestalte, gelijk aan de onze, doen stralen van glorie; om uit het hart van zijn leerlingen het schandaal van het kruis te verwijderen”[2] (prefatie van het feest van de gedaanteverandering).
Dit punt is heel belangrijk, want het gebeurt soms dat mensen, net al Petrus een beetje naïef zijn, en een beetje naïef hun huwelijk ingaan: “Petrus zei tot Jezus: ‘Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.’” (vers 33). Het is alsof Petrus het kruis wil overslaan, zoals toen hij Jezus een slechte raad gaf:
“Toen nam Petrus Jezus ter zijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden: “Dat verhoede God, Heer! Zo iets mag U nooit overkomen!” Maar Hij keerde zich om en zei tot Petrus: “Ga weg, satan, terug! Gij zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil.” En daarna tot zijn leerlingen: “Wie mijn volgeling wil zijn, moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil zal het vinden” (Matteüs 16,22-25).
Ook gebeurt het soms dat mensen worstelen met het lijden in hun leven. Waarom laat God dat nu toe? Het is normaal dat u met deze gevoelens worstelt. Om daar langzaam maar zeker overheen te komen, kan het u helpen dat u probeert dicht bij Jezus op de berg Tabor te zijn, en dan de stem van de Vader te horen, die zegt “luistert naar Hem”. Zo komt u van het troosteloze en boze verzet naar de troostvolle en deemoedige aanvaarding.
Dit is ook wat de heilige Paulus in zijn brieven aankondigt, namelijk dat wij na de deelname in zijn lijden, ook delen in zijn verheerlijking, die reeds hier op aarde begint, door de kracht van de Geest: “De Heer nu is de Geest, en waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid. Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem; zo werkt [in ons] de Heer die Geest is” (2 Korintiërs 3,17-18).
“De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest, dat wij kinderen zijn van God. Maar als wij kinderen zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God tezamen met Christus, daar wij delen in zijn lijden, om ook te delen in zijn verheerlijking” (Romeinen 8,16-17).
“Ons vaderland is in de hemel, en uit de hemel verwachten wij onze verlosser, de Heer Jezus Christus. Hij zal ons armzalig lichaam herscheppen en het gelijkvormig maken aan zijn verheerlijkt lichaam, met dezelfde kracht die Hem in staat stelt het heelal aan zich te onderwerpen” (Filippenzen 3,20-21).
[1] Het gaat om een literaire stijlfiguur, zoals wanneer Jezus zegt dat wie zijn vader en moeder familie niet ‘haat’ (Lucas (14, 26), niet zijn leerling kan zijn, maar daarmee bedoelt dat wie zijn vader en moeder méér liefheeft dan Hem, Hem niet waardig is (Matteüs 10,37).
[2] Qui coram eléctis testibus sumam glorian revelavit, et communem illam cum ceteris corporis formam maximo splencore perfudit, ut de cordibus discipulorum crucis scándalum tolleretur.
