Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. Het voornemen van pater Auping is om ons periodiek, zo eens in de drie weken, een overweging gewijd aan een tekst uit het Evangelie met ons te delen. Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor dit initiatief en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
De verrijzenis van Lazarus
Johannes 11,1-46.53

1 Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp van Maria en haar zuster Marta. 2 Maria was de vrouw die de Heer met geurige olie had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. De zieke Lazarus was haar broer. 3 De zusters stuurden Hem nu de boodschap: “Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek.” 4 Toen Jezus dit hoorde, zei Hij: “Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden.” 5 Jezus hield veel van Marta, haar zuster María en Lazarus. 6 Toen Hij dan ook hoorde dat hij ziek was, bleef Hij weliswaar nog twee dagen ter plaatse, 7 maar daarna zei Hij tot zijn leerlingen: “Laat ons weer naar Judea gaan.” 8 De leerlingen zeiden: “Rabbi, nog pas probeerden de Joden U te stenigen en gaat Gij er nu weer heen?” 9 Jezus antwoordde: “Heeft de dag geen twaalf uren? Overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten, omdat hij het licht van deze wereld ziet. 10 Maar gaat iemand ‘s nachts dan stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.” 11 Zo sprak Hij. En Hij voegde er aan toe: “Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar Ik ga er heen om hem te wekken.” 12 Zijn leerlingen merkten op: “Heer, als hij slaapt, zal hij beter worden.” 13 Jezus had echter van zijn dood gesproken, terwijl zij meenden dat Hij over de rust van de slaap sprak. 14 Daarom zei Jezus hun toen ronduit: “Lazarus is gestorven, 15 en omwille van u verheug ik Mij dat Ik er niet was, opdat gij moogt geloven. Maar laat ons naar hem toegaan.” 16 Toen zei Tomas, bijgenaamd Didymus, tot zijn medeleerlingen: “Laten ook wij gaan om met Hem te sterven.”
17 Bij zijn aankomst bevond Jezus dat hij al vier dagen in het graf lag. 18 Betanië nu was dichtbij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën. 19 Vele Joden waren dan ook naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten over het verlies van hun broer. 20 Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, ging zij Hem tegemoet; Maria echter bleef thuis. 21 Marta zei tot Jezus: “Heer, als Gij hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. 22 Maar zelfs nu weet ik, dat wat Gij ook aan God vraagt, God het U zal geven.” 23 Jezus zei tot haar: “Uw broer zal verrijzen.” 24 Marta antwoordde: “Ik weet dat hij zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag.” 25 Jezus zei haar: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, 26 en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dit?” 27 Zij zei tot Hem: “Ja, Heer ik geloof vast dat Gij de Messias zijt, de Zoon Gods, die in de wereld komt.”
28 Na deze woorden ging zij haar zuster Maria roepen en zei zachtjes: “De Meester is er en vraagt naar je.” 29 Zodra zij dit hoorde, stond zij vlug op en ging naar Hem toe. 30 Jezus was nog niet in het dorp aangekomen, maar bevond zich nog op de plaats waar Marta Hem ontmoet had. 31 Toen de Joden die met Maria in huis waren om haar te troosten, haar plotseling zagen opstaan en weggaan, volgden zij haar in de mening dat zij naar het graf ging om daar te wenen. 32 Toen Maria op de plaats kwam waar Jezus zich bevond, viel zij Hem te voet zodra zij Hem zag en zei: “Heer, als Gij hier was geweest zou mijn broer niet gestorven zijn.”
33 Toen Jezus haar zag wenen, en eveneens de Joden die met haar waren meegekomen, doorliep Hem een huivering en diep ontroerd 34 sprak Hij: “Waar hebt gij hem neergelegd?” Zij zeiden Hem: “Kom en zie, Heer.” 35 Jezus begon te wenen, 36 zodat de Joden zeiden: “Zie eens hoe Hij van hem hield.” 37 Maar sommigen onder hen zeiden: “Kon Hij, die de ogen van een blinde opende, ook niet maken dat deze niet stierf?” 38 Bij het graf gekomen overviel Jezus opnieuw een huivering. Het was een rotsgraf en er lag een steen voor. 39 Jezus zei: “Neemt de steen weg.” Marta, de zuster van de gestorvene, zei Hem: “Hij riekt al, want het is al de vierde dag.” 40 Jezus gaf haar ten antwoord: “Zei Ik u niet, dat gij Gods heerlijkheid zult zien als gij gelooft?” 41 Toen namen zij de steen weg. Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak: “Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt. 42 Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt.” 43 Na deze woorden riep Hij met luider stem: “Lazarus, kom naar buiten!” 44 De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels omwonden en met een zweetdoek om zijn gezicht. Jezus beval hun: “Maakt hem los en laat hem gaan.”
45 Vele Joden, die naar Maria waren gekomen en zagen wat Hij gedaan had, geloofden in Hem. 46 Enigen van hen gingen echter naar de Farizeeën om hun te vertellen wat Jezus gedaan had….
53 Van die dag af waren ze besloten Hem te doden.
Jezus helpt de leerlingen niet zo oppervlakkig te zijn
Als Jezus en de leerlingen de boodschap ontvangen dat Lazarus ziek is, blijft Hij nog twee dagen in Galilea en besluit daarna pas naar Betanië te gaan. Jezus had zich kunnen haasten vóórdat Lazarus stierf, om de zieke te genezen. Waarom deed Hij dat niet? Wat betekent dit voor mij? Dat Hij geen haast schijnt te hebben? Het betekent dat God soms toelaat dat tragische gebeurtenissen in uw leven van slecht tot slechter komen, niettegenstaande uw smeekgebed, omdat Hij uit die tragedie een goede vrucht kan oogsten. In het algemeen, als God toelaat dat bepaalde oorzaken hun gevolgen hebben, is dat, omdat Hij weet dat wij met zijn hulp over die tragische gevolgen heen kunnen komen. Als ze u ontslagen hebben, kunt u met Gods hulp werk zoeken en vinden; we kunnen een rechtvaardige oorlog winnen of een onnodige oorlog beëindigen door onderhandelingen; u kunt via een dialoog met uw partner uw huwelijks problemen oplossen, conflicten overkomen en in vrede leven. God is geen controlerende en over beschermende moeder die voorkomt dat uw fouten voor u geen negatieve gevolgen hebben, maar Hij helpt u uit die negatieve gebeurtenissen iets goeds te verkrijgen, zozeer dat dat goede in uw leven nooit gebeurd zou zijn, als u niet eerst die fout had begaan.
In de tijd van Jezus waren veel ziekten ongeneesbaar en liepen uit op de dood. Dat was het geval van Lazarus. God liet toe dat in het leven van Lazarus de dingen van slecht naar slechter gingen, omdat Hij uit deze tragiese uitkomst iets heel goeds kon verkrijgen: “Lazarus is gestorven, en omwille van u verheug ik Mij dat Ik er niet was, opdat gij moogt geloven. Maar laat ons naar hem toegaan” (vers 14-15). Als we gedeprimeerd zijn, vragen we “hoe kwam het nu toch zover?” en Jezus beantwoordt die vraag over de oorzaak niet, maar geeft antwoord op een andere vraag: “met welk doel laat God dit toe?” Wij zoeken de schuldige, maar Jezus ziet een gelegenheid om Gods goedheid te openbaren: “Zijn leerlingen vroegen Hem: “Rabbi, wie heeft gezondigd, hijzelf of zijn ouders, dat hij blind geboren werd?” Jezus antwoordde: “Noch hij noch zijn ouders hebben gezondigd, maar de werken Gods moeten in hem openbaar worden” (Johannes 9,2-3). Jezus verheugt zich over de ziekte en dood van Lazarus, want het is voor Hem een gelegenheid om ons zijn algoede en almachtige Vader te doen kennen: “Deze ziekte voert niet tot de dood, maar is om Gods glorie, opdat de Zoon Gods er door verheerlijkt moge worden” (vers 4), en zo ons geloof te vermeerderen: “Lazarus is gestorven, en omwille van u verheug ik Mij dat Ik er niet was, opdat gij moogt geloven” (vers 14-15). Als u moeilijkheden heeft, dan zou het goed zijn dat u eerst uw negatieve gevoelens verwerkt, zoals we dat in een eerdere meditatie zagen,[1] maar u dan niet zozeer plagen met de gedachte hoe het nu zover gekomen is, wie er de schuld van heeft, maar eerder u afvragen waar nu die bron van Gods genade in bestaat die te midden van deze tragiese omstandigheden kan opborrelen.
Ook als uzelf de schuld hebt voor uw moeilijkheden, is God toch voor u een specialist in het verkrijgen van goede dingen uit tragiese omstandigheden, zelfs uit de pijnlijke gevolgen van uw eigen zonden: “Jozef zei hun: `Wees maar niet bang… Jullie hebben kwaad tegen mij beraamd, maar God heeft het ten goede gekeerd, om te bewerken wat nu is geschied: het behoud van een talrijk volk. Wees dus niet bang: ik zal voor jullie en je kleine kinderen zorgen.’ Zo stelde hij hen met hartelijke woorden gerust” (Genesis 50,19-21).
Laat Hem ook u geruststellen, als u door schuldgevoelens geplaagd wordt.
Dit is wat de leerlingen niet onmiddellijk begrijpen en wat Jezus probeert ze uit te leggen. Zij zien gevaren in de reis naar Judea, en ze hebben gelijk: de Joden willen Hem doden. Maar Jezus ziet hoe God deze tragiese gebeurtenissen ten goede kan keren, niet alleen de dood van Lazarus, maar ook zijn eigen dood aan het kruis. Jezus legt uit dat wie in het licht van Gods wil leeft, niet zal struikelen, al gebeuren er voorbijgaande, tragiese dingen: “De leerlingen zeiden: “Rabbi, nog pas probeerden de Joden U te stenigen en gaat Gij er nu weer heen?” Jezus antwoordde: “Heeft de dag geen twaalf uren? Overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten, omdat hij het licht van deze wereld ziet” (vers 8-9). En omgekeerd, wie afwijkt van de weg van Gods wil, kan soms voorbijgaande, aardse goederen verzamelen, maar het loopt uiteindelijk slecht af, zoals iemand die ’s nachts struikelt over een obstakel: “gaat iemand ’s nachts, dan stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is” (vers 10).
Ik herinner mij dat ik op de middelbare school een boek las over de nazi’s, hoe het, na hun triomfantelijke verovering van Europa, en onvoorstelbare misdaden, met hen afliep op het proces van Neurenberg.[2] En omgekeerd, mijn vader kwam gedurende de oorlog in de gevangenis omdat hij Joden geholpen had, ging daar bijna dood, maar overleefde het en werd een succesvolle directeur van de NV Auping, een trouwe echtgenoot van mijn moeder, en een goede en rechtvaardige vader van zes kinderen, waar ik er een van ben:[3] “overdag kan iemand gaan zonder zich te stoten, omdat hij het licht van deze wereld ziet”.
Van ongelovige Tomas tot de meest gelovende apostel (vers 16)
Tomas was boos op Jezus, al vóór diens lijden, de dood, en verrijzenis. Toen Jezus naar Betanië wilde reizen, om Lazarus op te zoeken, wezen de leerlingen op het gevaar van deze onderneming. De situatie was heel gespannen en de vijandigheid van de farizeeën en het Sanedrin heel gevaarlijk. Toen zei Tomas: “Laten ook wij gaan om met Hem te sterven” (Johannes 11,16). Dit was geen edelmoedig aanbod om de marteldood te ondergaan, maar eerder de ontboezeming van een diep teleurgestelde Tomas, die redeneerde: als toch alles verloren is, en Jezus’ missie mislukt, dan is het maar beter dood te zijn. Het had allemaal zo veelbelovend geleken, met al die wonderen, maar het was hem inmiddels duidelijk geworden dat het allemaal op niets uit zou lopen. Op het Laatste Avondmaal kwam die boosheid van Tomas opnieuw naar boven: “Tomas zei tot Hem: Heer, wij weten niet waar Gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?” (Johannes 14,5). Deze teleurstelling en ergernis van Tomas gaan zover dat hij zelfs zijn tien mede-apostelen niet wil geloven als ze hem zeggen dat ze Hem gezien hebben: “De andere leerlingen vertelden hem: ‘Wij hebben de Heer gezien.’ Maar hij antwoordde: ‘Als ik niet in zijn handen het teken van de nagelen zie en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik het niet geloven’.” (Johannes 20,25). Hier blijkt dat Tomas in zijn boosheid op God het contact met de werkelijkheid wat verloren geeft. Dacht hij soms dat zijn tien mede-apostelen hadden samengezworen om hem te bedriegen? Dit ongeloof heeft iets psychoties.
Maar, God zij dank, bleef er in hem een vonkje hoop, zodat hij niet de weg van Judas koos, maar een week later samen met de anderen was. Van de meest ongelovige apostel werd Tomas toen, na Jezus gezien te hebben, de meest gelovige van de twaalf. Want hij geloofde veel meer dan hij zag: “Toen riep Tomas uit: Mijn Heer en mijn God!” (Johannes 20,28).
Jezus helpt Marta en María in Hem te geloven (vers 17 tot 32)
Zowel Marta als María verwijten Jezus hetzelfde: “Heer, als Gij hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn” (verzen 21 en 32). Ook wij verwijten Gods soms dat Hij niet heeft ingegrepen: waarom heeft Hij deze tragiese gebeurtenis in uw leven toegelaten? Maar Jezus heeft andere bedoelingen, die verder gaan dan wat wij van Hem verwachtten. Jezus helpt ons om tot een groter begrip van Gods verdergaande plannen te komen. Daarom loopt Jezus niet meteen dóór naar Betanië, maar blijft “op de plaats waar Marta Hem ontmoet had” (v. 29), met de bedoeling om eerst met Marta en dan met María te spreken, vóórdat hij aankomt in het dorp en bij het graf van Lazarus. Jezus helpt beide zusters om tot een groter geloof te komen. Zijn plannen van overvloedige genade gaan verder dan zij in hun stoutste dromen hadden voorzien. Marta gelooft wel in de verrijzenis uit de doden op de laatste dag: “Ik weet dat mijn broer zal verrijzen bij de verrijzenis op de laatste dag” (vers 24), maar Jezus belooft méér, niet alleen de verrijzenis op de laatste dag, maar reeds nu, in dit leven kan zij getuige en deelgenoot zijn van de macht van de verrijzenis: “Jezus zei haar: “Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven” (vers 25).
De dingen die Jezus van zichzelf zegt!
En wat dat voor u betekent!
Blijft u er even bij stilstaan.
Wat betekent dit leven nu voor u, niet op de laatste dag van de geschiedenis, maar hier en nu?
Jezus en zijn Vader en de verrijzenis van Lazarus (vers 33 tot 44)
Jezus is zijn Vader al dankbaar vóórdat Lazarus verrezen is:
“Jezus sloeg de ogen ten hemel en sprak: ‘Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt. Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort, maar omwille van het volk rondom Mij heb Ik dit gezegd, opdat zij mogen geloven, dat Gij Mij gezonden hebt’.” (vers 41-42).
Jezus vraagt ons zijn voorbeeld te volgen. Hij raadt ons aan een zo groot geloof te hebben in zijn en onze Vader dat wij, al vóórdat tragiese gebeurtenissen goed aflopen, God voor die goede afloop kunnen danken, alsof het gebeurd is:
“Hebt geloof in God. Voorwaar, Ik zeg u: Als iemand tot deze berg zegt: Hef u op en stort u in de zee, en als hij in zijn hart niet twijfelt, maar gelooft dat gebeuren zal wat hij zegt, voor hem zal het werkelijkheid worden. Daarom zeg Ik u: Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al verkregen hebt, en ge zult het verkrijgen” (Markus 11,22-24).
De woorden “alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al verkregen hebt, en ge zult het verkrijgen” doelen op wat in de morele theologie “geanticipeerde dankbaarheid” heet. Het is allemaal door God voorzien en staat geschreven in het boek des levens, al is het hier op aarde nog niet gebeurd.
Soms laat God u een bladzijde lezen van wat er over uw leven geschreven staat in het boek des levens (Apokalyps 20,12-13). Dat is een heel troostvolle ervaring, omdat u dan ervaart dat het toekomstig succes van een goed werk geschreven staat in het boek des levens, niet tegenstaande alle onoverkomelijk schijnende, huidige moeilijkheden, alsof het al gebeurd is! En zo is het ook, de goede afloop is van alle eeuwigheid door God voorzien en gewild, en daar kunnen de machten van deze wereld niets aan veranderen. Op deze wijze baant u zich een weg door alle moeilijkheden heen, terwijl u voortdurend, zonder enige bekommering, vol blijdschap geniet van de goede afloop, alsof het al gebeurd is. En zo is het ook. Van alle eeuwigheid staat het allemaal geschreven in het boek des levens.
Het vertrouwen op God is bij het beoefenen van deze deugd van de ‘geanticipeerde dankbaarheid’ zó groot dat u, in plaats van u te beklagen over de huidige moeilijkheden, en in plaats van God te vragen dat alles goed moge aflopen, u Hem daarvoor bij voorbaat dank zegt, met zo’n grote zekerheid dat u er niet aan kunt twijfelen, alsof het al gebeurd is. Het gaat hier niet alleen om het geloof in Gods almacht, maar ook in zijn bodemloze goedheid. Mensen hebben soms moeite te geloven in Gods goedheid voor hen persoonlijk, soms omdat ze wat teleurgesteld zijn vanwege dingen die in hun leven gebeurd zijn. Sommigen koesteren diep in hun hart wrok tegen God. Als u zelf wat sceptisch bent, kunt u met Gods hulp uzelf overwinnen om te geloven in zijn goedheid en liefde, heel speciaal en persoonlijk voor u.
Het verhaal van de verrijzenis van Lazarus is een histories feit, maar het is ook een parabel waarin u kunt lezen, wat er in uw eigen leven gebeuren kan. U kunt in uw leven, net als Marta, María en Lazarus, de kracht van de verrijzenis gewaar worden, in de woorden van de heilige Paulus: “Ik wil Christus kennen, ik wil de kracht van zijn opstanding gewaarworden” (Filippenzen 3,10). Wat er in uw leven dood is, daar moet u niet voor vluchten, u moet er mee in contact treden, met alle negatieve gevoelens die dat bij u opwekt, en dan Hem daar zien staan en zijn luide stem horen, en geloven dat wat Hij zegt in uw leven gaat gebeuren, dat Hij in uw leven wat dood is tot leven gaat wekken:
“Jezus riep met luider stem: “Lazarus, kom naar buiten!” De gestorvene kwam naar buiten, voeten en handen met zwachtels omwonden en met een zweetdoek om zijn gezicht. Jezus beval hun: “Maakt hem los en laat hem gaan.” (verzen 43 en 44).
De gepolariseerde reactie op de verrijzenis van Lazarus
Jezus doet in het evangelie van Johannes minder wonderen dan in de drie synoptische evangelies. Het zijn er maar zeven, en het zijn ‘tekenen’. Over die zeven tekenen is meer te vinden in een vorige meditatie.[4] In de drie synoptische evangelies is het Griekse woord voor wonder ‘machtige daad’ (δυναμις). In het evangelie van Johannes, is het materiële wonder een ‘teken’ (in het Grieks, σημειον), een symbool van een diepere werkelijkheid, namelijk de deelname aan het goddelijk leven dat eeuwig is. Jezus doet deze tekenen, opdat de ooggetuigen in Hem geloven (Grieks: πιστευω) als de bron van eeuwig leven, dat God de gelovigen deelgenoot maakt aan zijn goddelijk leven. Dit geloof komt na het teken.
Het zevende en laatste teken is de verrijzenis van Lazarus. Na dit wonder, geloven velen in Hem, onder andere Marta en Maria, zijn leerlingen, en ‘vele Joden’ (vers 45), maar anderen verharden zich tegen Hem, en besluiten Hem te doden:
Vele Joden, die naar Maria waren gekomen en zagen wat Hij gedaan had, geloofden in Hem. Enigen van hen gingen echter naar de Farizeeën om hun te vertellen wat Jezus gedaan had. De hogepriesters en Farizeeën belegden daarop een zitting van het Sanhedrin en zeiden: “Wat doen we?” Want die man verricht veel wonderen. Als wij Hem zijn gang laten gaan, zullen ze allemaal in Hem geloven… Van die dag af waren ze besloten Hem te doden” (Johannes 11,14-15.25.43-48.53).
De betekenis van het geloof in het evangelie van Johannes is dus verschillend van het geloof in de synoptische evangelies van Matteüs, Markus en Lukas. In de synoptici heeft Jezus het geloof van de mensen nodig om het wonder te kunnen doen. Het geloof gaat aan het wonder vooraf (bijvoorbeeld Lukas 8,48; Matteüs 9,3.6-7). En vice-versa, als Hij geen geloof vindt, kan Hij geen wonder doen (Markus 6,5-6). In de synoptici, komt het geloof dus vóór het wonder. Maar bij Johannes is het net omgekeerd. Het geloof en het ongeloof komen na het wonder. Bij Johannes gaat het niet zozeer om het geloof dat Jezus nodig heeft om een wonder te doen, want Hij heeft het wonder al gedaan. Het gaat om een geloof van mensen, die het wonder dat ze gezien hebben begrijpen als een teken van iets wat veel verder gaat dan aardse wijn, brood en gezondheid, namelijk een teken dat Jezus de bron is van goddelijk leven voor wie in Hem gelooft als de Zoon van God, dat Hij van God gekomen is om ons naar God te brengen.
[1] Zie de 23e Meditatie op het Evangelie door pater Auping , Overgeleverd in handen van de mensen (Matteüs 20,17-28).
[2] Joe J. Heydecker & J. Leeb, Opmars naar de galg. Het proces van Neurenberg, Uitgeverij Luitingh-Sijthoff , 1961.
[3] Voor de details over dit verhaal, zie John Auping, “El mal en la frontera entre psicología y espiritualidad”, en John Auping (coordinador), El problema del mal, Buena Prensa, 2019, blz. 88.
[4] Zie de 15e Meditatie op het Evangelie door pater Auping, De bruiloft van Kana (Johannes 2,1-11).
