Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. Het voornemen van pater Auping is om ons periodiek, zo eens in de drie weken, een overweging gewijd aan een tekst uit het Evangelie met ons te delen. Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor dit initiatief en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
De roeping van de eerste leerlingen
Johannes 1,35-51

35 De volgende dag stond Johannes daar weer, nu met twee van zijn leerlingen. 36 Hij richtte het oog op Jezus die voorbijging en sprak: “Zie, het Lam Gods.” 37 De twee leerlingen hoorden hem dat zeggen en gingen Jezus achterna. 38 Jezus keerde zich om en toen Hij zag dat zij Hem volgden, vroeg Hij hun: “Wat verlangt gij?” Ze zeiden tot Hem: “Rabbi” –wat vertaald betekent: Meester– “waar verblijft ge?” 39 Hij zei hun: “Gaat mee om het te zien”. Daarop gingen zij mee en zagen waar Hij zich ophield. Die dag bleven zij bij Hem. Het was ongeveer het tiende uur. 40 Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van die twee die het gezegde van Johannes hadden gehoord en Jezus achterna waren gegaan. 41 De eerste die hij ontmoette was zijn broer Simon tot wie hij zei: “Wij hebben de Messias: –vertaald betekent dat: de Gezalfde – “gevonden,” 42 en hij bracht hem bij Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: “Gij zijt Simon, de zoon van Johannes; gij zult Kefas –dat betekent: Rots– genoemd worden.” 43 Toen Jezus de volgende dag naar Galilea wilde vertrekken, trof Hij Filippus aan en zei tot hem: “Volg Mij.” 44 Deze Filippus was van Betsaïda, de stad van Andreas en Petrus. 45 Filippus ontmoette Natanaël en zei hem: “Degene over wie Mozes in de Wet geschreven heeft en ook de profeten, Hem hebben wij gevonden: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret.”46 Natanaël smaalde: “Uit Nazareth, kan daar iets goeds vandaan komen?” Waarop Filippus antwoordde: “Kom dan kijken.” 47 Jezus zag Natanaël naar zich toekomen en zei, doelend op hem: “Dat is waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is!” 48 Natanaël zei tot Hem: “Hoe kent Gij mij?” Jezus gaf hem ten antwoord: “Voordat Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgenboom zitten.” 49 Toen zei Natanaël tot Hem: “Rabbi, Gij zijt de Zoon Gods, Gij zijt de Koning van Israël.”50 Jezus antwoordde: “Omdat Ik u zei dat Ik u onder de vijgenboom zag, gelooft ge? Gij zult grotere dingen zien dan deze.” 51 En Hij voegde er aan toe: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: gij zult de hemel open zien en de engelen Gods zien opstijgen en neerdalen in dienst van de Mensenzoon.”
“Zie het Lam Gods” (vers 36)
“De volgende dag stond Johannes daar weer, nu met twee van zijn leerlingen” (vers 35). Je moet hem zien staan, met zijn kleren van kameelhaar, een leren gordel om zijn lenden, en je moet hem horen. Johannes de Doper wijst naar Jezus en zegt: “Zie, het Lam Gods”. Hij wijst van zichzelf af naar Jezus. Johannes de Doper had leerlingen, maar hij kanaliseerde ze naar Jezus, zonder enige jaloersheid. Langzaam maar zeker verminderde het aantal leerlingen en het aantal doopsels van Johannes de Doper, en namen de leerlingen van Jezus in aantal toe (Johannes 4,1). Johannes de Doper reageerde hierop door heel bewust te bewerken dat Jezus in de waardering van de mensen groter zou worden en hij zelf, kleiner. Er was geen jaloersheid, maar nederigheid en edelmoedige liefde:
“Johannes gaf hun ten antwoord: “Een mens kan zich niets toe-eigenen, tenzij het hem vanuit de hemel gegeven is. Gij zijt zelf mijn getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Messias niet, maar een gezondene om voor Hem uit te gaan. De bruidegom is hij die de bruid heeft, maar de vriend van de bruidegom, die staat te luisteren of hij hem hoort, is al vol blijdschap wanneer hij de stem van de bruidegom verneemt. Zo nu is mijn vreugde en ze is volkomen: Hij moet groter worden maar ik kleiner” (Johannes 3,29-30).
Waarom geeft hij Jezus deze titel, “Lam Gods”? Na de ballingschap in Babylonië hadden de Israëlieten een nieuw religieus feest ingesteld, waarin een zondebok geofferd werd, de “Dag van de Verzoening”. Men moet die instelling in zijn histories context plaatsen, om ze te begrijpen.
Voor de Israëlieten was de ballingschap, die zo’n vijftig jaar duurde, van 587 tot 538 vóór Christus, een tijd van gewetensonderzoek. Ze keerden in zichzelf en vroegen zich af hoe ze in deze troosteloze toestand aangeland waren: de tempel en Jeruzalem waren verwoest en zij zelf waren uit het heilige land verbannen naar Babylonië. Ze begrepen dat dit een gevolg was van het feit dat ze gedurende hun hele geschiedenis Gods geboden hadden overtreden; Baäl en andere afgoden hadden vereerd; de armen, weduwen en wezen hadden uitgebuit; hun kinderen door het vuur hadden gezonden als offer aan de afgoden; en de profeten die God hen gestuurd had, hadden vermoord. Hun troosteloze situatie was een gevolg van hun zonden, zoals Daniël in de ballingschap beleed:
“’Geloofd zijt Gij, Heer, God van onze voorvaderen…
Al de vonnissen die Gij over ons en over Jeruzalem,
de heilige stad van onze voorvaderen, geveld hebt, waren rechtvaardig;
naar recht en billijkheid hebt Gij ons behandeld, want wij hebben gezondigd.
Wij hebben gezondigd en goddeloos gehandeld door U af te vallen;
op allerlei wijzen hebben wij kwaad gedaan.
Naar uw geboden hebben wij niet willen luisteren,
we hebben ze niet onderhouden en ze niet ten uitvoer gebracht
zoals U ons dat had bevolen, opdat het ons goed zou gaan…
Gij hebt ons overgeleverd in de macht van goddeloze vijanden,
van de meest verbeten afvalligen
en aan de onrechtvaardigste en slechtste koning die er op aarde te vinden is.
Wij mogen zelfs onze mond niet opendoen;
smaad en spot is het deel van uw dienaren en van hen die U vereren” (Daniël 3,26-33)
Gedurende die ballingschap schreven ze de bijbel, een schuldbelijdenis die de vrucht is van dit gewetensonderzoek. En eenmaal teruggekeerd naar Judea, dank zij de goede wil van Cyrus van Perzië, hadden ze deze nieuwe religieuze plechtigheid, de “Dag van de verzoening”, ingesteld. Het was een collectieve biecht, waarin de hogepriester zijn handen op het hoofd van een bok legde en zo de bok belaadde met alle misdaden en zonden van de Israëlieten, gepleegd gedurende hun lange geschiedenis, een schuldbelijdenis zoals die van Daniel. Dan werd de bok de woestijn ingejaagd, waar hij van dorst dood ging. Het was de zondebok:
“[De hogepriester] laat de bok die nog leeft bij zich brengen. Hij legt zijn hand op de kop van het dier en belijdt over het dier alle misdaden en vergrijpen van de Israëlieten, van welke aard ook, en laadt deze op de kop van de bok. Dan stuurt hij het dier onder de hoede van iemand die daartoe is aangewezen, naar de woestijn. Zo draagt de bok al hun misdaden weg naar een woest land. In de woestijn wordt de bok losgelaten” (Leviticus 16,20
Johannes de Doper identificeert Jezus als de Zondebok, het Lam van God. Jezus, beladen met al onze zonden en misdaden, wordt de dood ingestuurd. Dat belijden we in de eucharistie: “Lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt, ontferm u over ons”. Als u deze tekst overweegt, zou het goed zijn, hier de lezing te onderbreken, en in uw verbeelding de gekruisigde Jezus vóór u te zien, Hem dan met uw zonden en ondeugden te beladen, en in ruil van Hem de vergiffenis voor uw zonden en zijn deugden te ontvangen. Wat de Israëlieten met de zondebok deden, doen wij met Jezus, het Lam van God. Je moet dat doen, om de weldadige ervaring daarvan te ondergaan.
“Gij zijt Simon; gij zult Kefas –dat betekent: Rots– genoemd worden” (vers 42)
Jezus belooft veel. Aan Simon geeft Hij een nieuwe naam die een belofte inhoudt. Simon zal Kefas heten, de rots waarop Hij zijn kerk bouwt. Om goed te begrijpen wat God met u voorheeft, moet u een beetje invoelen hoe Simon is: alles behalve een rots. Hij is een beetje impulsief en onstabiel, en gaat iedere keer opnieuw van het ene naar het andere uiterste. Bijvoorbeeld, eerst is hij in zijn belijding van Jezus als de Messias geïnspireerd door God in de hemel, maar even later, als hij Jezus’ kruisdood verwerpt, wordt hij geïnspireerd door satan:
“Petrus antwoordde: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.” Jezus hernam: “Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is. Op mijn beurt zeg ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen… Van dat ogenblik af begon Jezus zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan; dat Hij daar veel zou moeten lijden van de oudsten, de hogepriesters en de Schriftgeleerden, maar dat Hij na ter dood gebracht te zijn op de derde dag zou verrijzen. Toen nam Petrus Jezus ter zijde en begon Hem ernstig daarover te onderhouden: “Dat verhoede God, Heer! Zo iets mag U nooit overkomen!” Maar Hij keerde zich om en zei tot Petrus: “Ga weg, satan, terug! Gij zijt Mij een aanstoot, want gij laat u leiden door menselijke overwegingen en niet door wat God wil” (Matteüs 16,16-23).
Een ander voorbeeld. Op het laatste avondmaal, wil Petrus eerst niet dat Jezus zijn voeten wast, maar als Jezus hem corrigeert, gaat hij naar het andere uiterste en wil dat Jezus hem niet alleen de voeten wast, maar ook zijn hoofd en handen (Johannes 13,6-10). Jezus helpt hem het juiste midden te vinden: alleen zijn voeten.
Een derde voorbeeld. Eerst biedt Petrus Jezus aan met Hem “de dood in te gaan” (Lukas 22,33), maar daarna verloochent hij Hem drie keer uit vrees voor het Sanedrin (Lukas 22, 56-60). Jezus helpt hem daarover berouw te hebben: “Toen keerde de Heer zich om en keek Petrus aan; het schoot Petrus te binnen, hoe de Heer hem gezegd had: eer vandaag een haan kraait, zult ge Mij driemaal verloochenen. En hij ging naar buiten en begon bitter te wenen” (Lukas 22,61-62).
Jezus’plan om Petrus de eerste paus te maken is heel anders dan de wijze waarop men in de wereld mensen werk geeft. In de wereld wordt iemand uitgekozen vanwege zijn kwaliteiten. Maar Jezus kiest Petrus juist uit vanwege zijn zwakke kant. De impulsieve en onstabiele Petrus wordt de Rots, waarop God zijn kerk bouwt. Jezus ziet wat Gods genade in een mens kan uitwerken. Zijn genade is in staat Petrus te transformeren.
Jezus’houding ten opzichte van Petrus, kan ons helpen om ook Gods pedagogie met ons te begrijpen. Waar u zich het zwakst weet, waar u voelt dat u een karaktergebrek hebt, daar gaat Gods genade werken, als u zich daarvoor opent, en waar u zwak bent, wordt u sterk. U moet daarom niet te gauw zeggen “ik kan dat niet”, want met Gods genade kunt u het juist wel. Paulus heeft dat ook zo begrepen: “De Heer zei mij: “Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen.” Dus zal ik het liefst van alles roemen op mijn zwakheden. Dan zal de kracht van Christus in mij wonen. Daarom lijd ik om Christus’ wil gaarne zwakheid, smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk” (2 Korintiërs 12,9-10).
Wat is het nou in uw leven dat u zo graag waar zou willen maken, maar waarvan u gewoon niet kan geloven dat het kan lukken, vanwege uw gebreken of ongunstige omstandigheden. Als u in dat dode punt in uw leven in contact treedt met Jezus, zal Hij het waar maken. Voor God is alles mogelijk.
“Gij zult grotere dingen zien dan deze” (vers 50)
Ervan onder de indruk dat Jezus hem onder de vijgenboom zag zitten, vóórdat ze elkaar voor het eerst ontmoetten, stort Natanaël, zijn aanvankelijke kritische houding overkomend, zich uit in loftuitingen: “Rabbi, Gij zijt de Zoon Gods, Gij zijt de Koning van Israël”. Jezus laat hem weten dat zijn plannen voor hem veel verder gaan dan deze geloofsbelijdenis: “Omdat Ik u zei dat Ik u onder de vijgenboom zag, gelooft ge? Gij zult grotere dingen zien dan deze… Gij zult de hemel open zien en de engelen Gods zien opstijgen en neerdalen”.
We leven soms een middelmatig en onbevredigend leven, omdat we niet durven te geloven wat God voor mij bestemd heeft. Als u zich in geloof aan Hem overgeeft, begint u te zien wat het gedurfde en ambitieuze levensproject is dat u met Gods genade kunt realiseren. Die ontdekking is altijd een blijde verrassing. Daarom zeggen we dat het Evangelie goed nieuws is. We zagen dit al in de vijfde overweging, in het voorbeeld van de jonge zuster die zich schuldig voelde over haar verlangen medicijnen en psychiatrie te studeren, maar toen in een geordende onderscheiding der geesten, tot haar blijde verrassing, ontdekte dat dit ambitieuze idee nu juist Gods plan voor haar leven was.
Ik geef nog een ander voorbeeld om een en ander te verhelderen. Het gaat over een jonge vrouw van 23 jaar, secretaresse, en ongehuwd. Zij heeft het ouderlijk huis nog niet verlaten, en komt bij mij voor therapie. Ze wordt gekweld door lichamelijke ongesteldheden. Ze heeft vaak hoofdpijn, maagpijn en pijn in de rug. Ze vertelt het verhaal van haar leven. Het is een wat triest verhaal van een grijs leven. Ze is de zesde van acht kinderen. Ze heeft nog twee jongere zusters. Haar moeder zei ooit eens tijdens het middageten: ‘wat zou ik het fijn gevonden hebben, als ik maar vijf kinderen gehad zou hebben’. De secretaresse en haar beide zussen voelden zich toen heel slecht. Zij voelt zich onbewust schuldig dat ze bestaat, een last voor haar moeder. Om die schuld te betalen is zij heel ‘codependent’: altijd doet ze wat haar vader en moeder vragen, ze maakt zich op allerlei manieren nuttig om zo te bewerken dat ze door vader en moeder aanvaard wordt, dat ze het recht heeft te bestaan.
Haar vader heeft een winkel waar men video’s kan kopen of huren. Hij wil dat ze hem in de weekenden helpt in de winkel. Beide ouders protesteren als zij soms uit wil gaan, met morele chantages: ‘we hebben jou zoveel gegeven en nou wil je ons in de steek laten’. Al het geld dat ze verdient als secretaresse geeft ze aan haar moeder. Ze is bang om met haar ouders in conflict te treden, en ze voelt zich schuldig als ze niet doet wat haar ouders zeggen ‒’een ondankbare en ongehoorzame dochter’‒ en daarom onderwerpt zij zich. Haar vader en moeder maken onbewust misbruik van haar verwarring en laten haar niet gaan.
Ze is heel vroom en als ze bidt, vraagt zij God dat hij haar moge helpen om haar ouders te gehoorzamen en liefdadig voor hen te zijn. Als ik naar haar luister wordt het mij duidelijk dat zij zich met de wensen van haar ouders identificeert, alsof het haar eigen verlangens zijn, en dat zij in God de verwachtingen en woorden van haar ouders projecteert, alsof Hij haar dat zegt. Ze is in de war, ze lijdt onder een innerlijk conflict tussen haar half bewuste verlangen haar ouders te verlaten en haar eigen leven te construeren, en haar bewuste verlangen door haar ouders aanvaard te worden en hen te gehoorzamen. Dit onopgeloste, innerlijke conflict somatiseert ze, wat al die lichamelijke klachten veroorzaakt. Ze denkt dat God van haar vraagt wat haar ouders van haar vragen. Ze ziet niet wat Gods genereuze plannen voor haar leven inhouden, wat Gods genade in haar kan uitwerken, als ze zich bevrijdt van haar verlangen door haar ouders aanvaard te worden.
Ik leg haar uit, dat Jezus haar iets heel anders wil zeggen. Die deugden van ‘gehoorzaam zijn’ en ‘mijn vader en moeder helpen’ zijn een vrome vermomming die de bekoringen van ‘codependence’, lafheid en kleingelovigheid verbergen. Over deze vrome bekoringen van de beginnelingen in het geestelijk leven heb ik meer gezegd in de vijfde overweging. Ze begint te begrijpen dat ze geen klein kind meer is, en ze dus niet meer aan haar ouders hoeft te gehoorzamen, maar haar eigen beslissingen moet nemen, al kan dat inhouden dat zij haar ouders soms zal teleurstellen. Ik suggereer haar dat zij zich Jezus als de goede herder te binnen brengt, en dat Hij haar zegt: “Ik ben gekomen, opdat jij leven zou bezitten en wel in overvloed” (Johannes 10,11). Ik raad haar aan niet al haar inkomsten aan haar ouders te geven, maar alleen het equivalent van wat ze in het ouderlijk huis consumeert. Ook geef ik haar de raad dat ze de weekenden meer uit moet gaan met vrienden en vriendinnen, om zo een partner te vinden.
In haar meditatie over het Evangelie ervaart ze nu bevrijding en diepe troost die Petrus heeft ervaren toen Jezus hem zijn beloning beloofde:
“Petrus zeide: “Zie, wij hebben alles prijsgegeven om U te volgen. Wat zullen wij dus krijgen?” Jezus sprak tot hen: “Voorwaar, Ik zeg u: … ieder die zijn huis, broers of zusters, vader of moeder… heeft prijsgegeven om mijn Naam, zal het honderdvoudig terugkrijgen en eeuwig leven ontvangen” (Matteüs 19,27-29).
Ze ontdekt nu wat Jezus haar aanbiedt: bevrijding, bevrijding ook van de somatisatie van haar innerlijke conflict, nieuwe studies, nieuw werk, een partner, een eigen huis, autonomie. Ze kiest nu resoluut voor het levensproject van Jezus en haar lichamelijke pijnen verdwijnen als sneeuw in de zon. Van een ‘codependente’ persoon, ondergaat ze een transformatie en wordt een hele sterke en onafhankelijke vrouw, die zich een weg baant in het leven, die ‘nee’ kan zeggen, als mensen haar willen belasten met diensten die niet in Gods plan passen.
Ze gaat nu ieder weekend uit, en als haar vader protesteert, zegt ze: ‘sorry, vader, ik heb geen tijd om met je te discussiëren, ik zal om twee uur in de ochtend terug zijn’. Ze begint psychologie te studeren in de UNAM, waar de studies gratis zijn, ze vindt een partner, met het geld dat ze als secretaresse verdient koopt ze in termijnen een appartement, wat inhoudt dat ze het ouderlijk huis en haar ouders verlaat.
Nog jaren lang kwam ze af en toe voor een evaluatie sessie. Zo wist ik dat ze haar psychologie studies succesvol ten einde bracht, dat ze trouwde en kinderen kreeg, dat ze psychotherapie gaf om andere ‘codependente’ mensen te helpen. Deze transformatie begon op het moment dat ze begreep dat de stem van haar ouders niet de stem van Christus was, dat Hij van haar geen gehoorzaamheid aan haar ouders vroeg, maar aan Hem, die haar de genade gaf om haar eigen, genereuze levensproject te realiseren, en de moed om aan die genade te corresponderen. Zij had geloof geschonken aan wat God haar beloofd had, zoals Maria:
“Elizabeth riep uit met luide stem:… ‘Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is.’ En Maria sprak: ‘Mijn hart prijst hoog de Heer en van vreugde juicht mijn geest om God mijn redder: daar Hij welwillend neerzag op de kleinheid van zijn dienstmaagd. En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig omdat aan mij zijn wonderwerken deed Die machtig is, en heilig is zijn Naam.” (Lucas 1,42.45-49).
De Franse, katholieke psychoanaliste, Françoise Dolto (1908-1988), legt in haar boeken over kinderen, psychoanalyse en Evangelie uit dat vaak het eigen verlangen van een mens, van jongs af aan, verdrongen is door de identificatie met het verlangen van zijn ouders, en dat Jezus de mens helpt om in contact te treden met zijn eigen, verdrongen verlangen. Jezus bevrijdt uw verlangen, zoals Hij het verdrongen verlangen van de secretaresse bevrijdde, en haar bevrijdde van de schuld die haar niet toeliet dat verlangen te vervullen:
“Jezus heeft de macht en de spontane kennis van de kinderjaren heel hoog. Als Hij zegt ‘laat de kleinen tot Mij komen’ zegt Hij dan niet ‘laat uw kinderen hun vrijheid bereiken´? Dat wil zeggen ‘stop hen niet in hun streven dat hen naar een ervaring duwt die hen roept. Heb geloof in het leven dat hen aantrekt, ga niet in de weg staan van hun verlangen naar onafhankelijkheid’. Laat elke kleine er toe komen te zeggen ‘Ik’ en niet ‘Ik-mijn-mama’, ‘Ik-mijn-papa’, ‘Ik-mijn-vriendje’, maar ‘Ik-zelf’… Wanneer Jezus zegt: ‘Laat de kleinen tot Mij komen’ is het niet zo dat het onbelangrijk is wie dit zegt, want het is de Zoon van God. Hij zegt dus: ‘De identificatie met uw vader en moeder overkomend, moet u geïnitieerd worden in uw eigen Verlangen, dat verband heeft met God. Blijf niet opgesloten in een verlangen dat afhankelijk is van uw ouders’…”[1]
Eerst bevrijdt Jezus uw verlangen, dan helpt Hij u dat verlangen in overvloed te vervullen, zoals een dorstig mens zijn dorst stilt: “Op de laatste en grootste dag van het feest stond Jezus daar en riep met luider stem: “Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij; wie in Mij gelooft, hij drinke!” (Johannes 7,37-38). In deze lijn gaat ook het boek van Melody Beattie dat ‘codependente’ mensen wil helpen om vrij te worden.[2]
“Andreas… ontmoette zijn broer Simon… en hij bracht hem bij Jezus” (vers 40-42)
Het verhaal van de secretaresse die door Jezus werd bevrijd, eindigde ermee ‘dat ze psychotherapie gaf om andere ‘codependente’ mensen te helpen’. Dat is typisch voor de wijze waarop Jezus werkt: Hij geneest ons en eenmaal genezen, helpen wij Hem om anderen te genezen. We zien dat gebeuren in deze evangelie-tekst. Andreas en Johannes worden door Johannes de Doper in contact gebracht met Jezus, het Lam van God; dan brengt Andreas zijn broer Simon in contact met Jezus, en de onstabiele Simon wordt een rots; en dan brengen Simon en Andreas hun dorpsgenoot Filippus in contact met Jezus; en tenslotte brengt Filippus Natanaël in contact met Jezus.
Dit is de kern van onze missie als medewerkers van Jezus in zijn verlossingswerk: middelaars die de mensen tot God brengen. U schakelt zich in, in die keten van schakels, die begon in Jezus’ leven en doorgaat tot de dag van vandaag.
1 Françoise Dolto, L’ évangile au risque de la psychoanalyse, 1980, blz. 46-47. 49.
2 Melody Beattie, Codependent No More, 1987
Heeft u vragen over de tekst of wilt u iets delen met pater Auping, dan schrijft u naar pater Auping: [email protected]
