Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. Het voornemen van pater Auping is om ons periodiek, zo eens in de drie weken, een overweging gewijd aan een tekst uit het Evangelie met ons te delen. Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor dit initiatief en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
De bekoringen van Jezus
Matteüs 4,1-13

“1Daarna werd Jezus door de Geest naar de woestijn gevoerd om door de duivel op de proef gesteld te worden. 2Nadat Hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, kreeg Hij honger. 3Nu trad de verleider op Hem toe en sprak: “Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen.” 4Hij gaf ten antwoord: “Er staat geschreven: Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt” 5Vervolgens nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort 6en sprak tot Hem: “Als Gij de Zoon van God zijt, werp U dan naar beneden, want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U een bevel geven, dat zij U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.” 7Jezus zei tot hem: “Er staat ook geschreven: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen.” 8Tenslotte nam de duivel Hem mee naar een heel hoge berg, vanwaar hij Hem alle koninkrijken der wereld toonde in hun heerlijkheid. 9En hij zeide: “Dat alles zal ik U geven, als Gij in aanbidding voor mij neervalt.” 10Toen zei Jezus hem: “Weg, satan: er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.” 11Nu liet de duivel Hem met rust en er kwamen engelen om Hem hun diensten te bewijzen.”
Waarom sluit God de duivel niet op?
God geeft de duivel toestemming ons mensen te bekoren. En als we de mensen geschiedenis raadplegen, dan zien we dat veel mensen in de bekoring vallen en anderen leed aandoen, en heeft de duivel vaak groot succes. Waarom laat God dat toe?
Er zijn drie redenen waarom God de duivel niet verhindert ons te bekoren.
De eerste reden is dat waar het de bekoringen van de slechte geest en de inspiraties van de goede geest betreft, het onmogelijk is precies te weten waar mijn geest ophoudt en de goede of slechte geest beginnen. In de bekoringen schept de duivel een band met mijn ondeugden en karaktergebreken, en het activeren van dit bondgenootschap tussen de duivel en mijn gebreken en ondeugden is de bekoring. En vice-versa, in de inspiratie van de goede geest neemt Gods engel of de Heilige Geest contact op met de gezonde en deugdzame kant van mijn karakter, en de activering van dit bondgenootschap tussen de goede geest en mijn deugden produceren de inspiratie om goed te doen. God kan dus de slechte geest niet ‘opsluiten’, want dan zou Hij een stuk van mijn eigen geest moeten ‘afsnijden’, en het uitrukken van de ondeugd zou de mens zo verminken dat ook zijn deugden zouden worden uitgerukt, zo waarschuwt Jezus ons in de parabel van het onkruid en de tarwe: “De knechten zeiden tot hem: Wilt ge dan dat we het onkruid uitrukken? Maar de eigenaar zei: Neen, ik ben bang dat ge, wanneer ge het onkruid uitrukt, de tarwe mee uittrekt. Laat beide samen opgroeien tot de oogst” (Matteüs 13, 28-30).
De tweede reden is de vrijheid van de mens. Als God het ons onmogelijk zou maken met de bekoringen in te stemmen, dan zou God ons onze vrijheid moeten afnemen, we zouden niet vrij zijn om te zondigen. In dat geval zou de menselijke optie voor het goede ook niet vrij zijn, de mens zou niets anders kunnen doen dan goed te zijn, als een robot. Maar is een niet vrije liefde, een afgedwongen liefde, wel liefde? In deze wereld is liefde alleen mogelijk als men vrij is lief te hebben, als de vrije wil bestaat. Men is vrij om God lief te hebben en te dienen, of men kan weigeren dat te doen. Liefde is per definitie vrij. Als we een en ander goed overwegen, zullen we inzien dat de gave van de vrije wil, die de dieren niet bezitten, een van de grootste genades is die God aan engelen en mensen gegeven heeft. Is er geen vrijheid, dan is er geen echte liefde. En wat is een leven zonder liefde waard?
De derde reden waarom God toelaat dat wij bekoord worden, is dat wij, als we die bekoring ontmaskeren, en haar weerstaan, vooruitgaan in ons geestelijk leven. Het leven wordt er niet makkelijker op, maar de glorie van onze overwinning is des te groter. Dit is wat ook Sint Augustinus bevestigt:
“Zolang deze pelgrimstocht [hier op aarde] duurt, kan ons leven niet vrij zijn van bekoringen. Want onze vooruitgang wordt bereikt door middel van de bekoring en niemand kan zichzelf leren kennen als hij niet bekoord wordt, en niemand kan de kroon ontvangen als hij niet de overwinning behaald heeft, noch ook de overwinning behalen als hij niet gestreden heeft, noch ook strijden als hij geen vijand en bekoringen heeft ”.[1]
In de hemel zult u er van bewust zijn dat u daar bent, niet alleen omdat Christus dat mogelijk gemaakt heeft door zijn dood en verrijzenis, maar ook omdat u vrijwillig koos zo te leven dat u daar kon aankomen. U hebt vrijwillig Gods vergeving aanvaard en u heeft in uw leven op aarde vrijwillig gekozen goed te doen, door alle moeilijkheden en bekoringen heen. In de hemel zijn wij daarvan bewust en dat bewustzijn is deel van onze eeuwige vreugde, een soort heilige trots.
Jezus in de woestijn
De 40 dagen dat Jezus in de woestijn was roepen de herinnering op aan de 40 dagen en nachten dat de regen van de zondvloed duurde (Genesis 7,12.17); de 40 jaren dat Israël door de woestijn op weg was naar het heilige land (Exodus 16,35); de 40 dagen en nachten dat Mozes vastend op de berg Sinaï verbleef waar hij de tien geboden ontving (Exodus 24,18 en Deuteronomium 9,9.11); de 40 dagen en nachten dat Moses vastend op de berg Sinaï verbleef om Gods vergiffenis af te smeken voor het volk dat gezondigd had door het gouden kalf te aanbidden (Deuteronomium 9,18); de 40 dagen en nachten dat Elias op reis was naar de berg Horeb (1 Koningen 19,8).
Voor ons is deze ‘woestijn’ een symbool van de tijd dat we alleen zijn, in een stille retraite of biddend, alleen in onze kamer:
“Maar als gij bidt, ga dan in uw binnenkamer, sluit de deur achter u en bidt tot uw Vader die in het verborgene is en uw Vader die in het verborgene ziet, zal het u vergelden” (Matteüs 6,6).
We zijn dan niet echt alleen, want in de eenzaamheid blijven wij in contact met de goede geest, die ons inspireert, en met de slechte geest, die ons bekoort. In het dagelijkse leven zijn die geesten niet minder met ons bezig, maar hun respectieve invloed wordt dan niet altijd door ons opgemerkt. Die geestelijke invloeden blijven dan vaak onopgemerkt in het tumult van de stemmen van andere mensen, van radio en televisie, van tijdschriften en kranten. In de woestijn van ons gebed worden die andere invloeden geneutraliseerd en kunnen we ons concentreren op de invloed van de goede en de slechte geest, met het doel ze te onderscheiden.

In de Richtlijnen ter Onderscheiding van de Geesten[2], geeft de Heilige Ignatius richtlijnen om ons te helpen in deze onderscheiding der geesten. Hij heeft drie groepen van richtlijnen: één regel is er voor mensen die van de ene doodzonde in de andere vallen[3]; een tweede groep van regels is voor beginnelingen in het geestelijk leven[4]; en een derde groep van regels is voor in het geestelijk leven ervaren mensen[5]; Er zijn dus ook drie soorten bekoringen.
De bekoringen van verharde zondaars
Slechte mensen, die van de ene doodzonde in de andere vallen, worden door de slechte geest direct en schaamteloos bekoord om te zondigen ‒ vooral tegen het vijfde, zesde, zevende en achtste gebod ‒ waarbij de slechte geest hun het plezier belooft dat ze vóór en gedurende de zonde voelen. Bij voorbeeld, de moordenaar voelt zich groot en machtig vóór en gedurende de moord. Zo zei Pablo Escobar: ‘Ik voel me als God, als ik beslis dat vandaag iemand zal sterven, dan zal hij vandaag sterven’. In de richtlijn zegt Ignatius dat zo: “Bij degenen die van de ene doodzonde in de andere vervallen, heeft de vijand meestal de gewoonte om hun bedrieglijke genoegens voor te stellen. Hij zorgt ervoor dat zij zich genietingen en zintuiglijke genoegens voorspiegelen om hen nog meer in hun ondeugden en zonden te bevestigen en te doen toenemen”.[6] Na de zonde, zal de goede geest in deze zondaar de troosteloosheid produceren van de gewetenswroeging: “De goede geest gaat bij hen op de tegenovergestelde wijze te werk: door ze met het gewetens oordeel van de rede in hun geweten te steken en te knagen”.[7]
De bekoringen van beginnelingen in het geestelijk leven
Als iemand op de goede weg is, zoals de beginnelingen in het geestelijk leven, verandert de bekoorder van strategie. De slechte geest tracht zich te vermommen als de goede geest. Hij imiteert de goede geest door ogenschijnlijk goede en vrome gedachten te produceren, waaronder de bekoring zich verbergt. In het geval van beginnelingen in het geestelijk leven, is het hun daarom op het eerste gezicht niet altijd zo duidelijk of het gaat om een inspiratie van de goede geest, of een bekoring van de slechte geest. Het komt veel voor dat mensen die vermomming van de slechte geest niet ontmaskeren en zo zich laten bedriegen.
Hoe kan iemand er achter komen dat onder zijn ogenschijnlijk vrome gedachten en voornemens een bekoring schuilgaat? Door niet alleen te letten op zijn vrome gedachten en voornemens ‒ zowel God als de duivel zijn vroom en citeren de bijbel ‒, maar op wat hij geestelijk voelt als hij dat denkt. Als iemand iets vrooms denkt of een goed voornemen maakt, dat hem in de Heer vertroost, dan is die gedachte van de goede geest. Maar als iemand iets vrooms denkt of een goed voornemen maakt, dat hem troosteloos maakt, dan is die gedachte van de slechte geest, en moet hij onderzoeken wat de bekoring is die zich hier verbergt. In de richtlijnen legt Ignatius dat op de volgende wijze uit:
“Bij degenen die intens de weg gaan van de zuivering van de zonden en van de opgang van goed naar beter in de dienst van God onze Heer, volgen ze de tegenovergestelde werkwijze als in de eerste regel. Want dan is het eigen aan de slechte geest om te knagen, bedroefd te maken en hindernissen in de weg te leggen, waarbij hij met drogredenen onrust verwekt, met het doel dat men niet vooruit zou gaan. En het is eigen aan de goede geest moed en kracht te geven, vertroostingen, tranen, ingevingen en rust, waarbij hij alles vergemakkelijkt en alle hindernissen wegneemt, met het doel dat men vooruitgaat met het goede te doen”.[8]
Een voorbeeld kan helpen om deze strategie van de slechte geest te begrijpen. Een jonge zuster die onder mijn leiding een retraite van acht dagen doet, zegt mij in het interview op de tweede dag dat ze wil biechten. Ze was ‘algemene verpleegster’ (in Spaans: enfermera general), zoals alle jonge zusters in haar congregatie, die verpleging studeerden om daarna in de ziekenhuizen van de congregatie te werken. In de afgelopen meditatie was het door haar hoofd gegaan dat ze best psychiater zou willen worden en ze was even heel blij met dat idee, maar daarna ging het door haar hoofd dat ze hier toch wel heel hoogmoedig en egoïstisch was, en die gedachten verontrustten haar zeer. Zij zou medicijnen studeren, en daarna psychiatrie, en alle andere jonge zuster zouden daar beneden blijven, heel gewone algemene verpleegsters. Dat was toch wel heel hoogmoedig. En de congregatie zou in haar tienduizenden peso’s moeten investeren om haar studies te betalen, en de hele congregatie zou dat geld moeten verdienen, wat dan aan haar besteed zou worden. Dat was toch wel heel egoïstisch. Daarom kwam ze biechten, zich beschuldigend van hoogmoed en egoïsme.
Ik voelde een beetje nattigheid. Dus ik zei haar, dat ik haar nu niet de absolutie zou geven, omdat ik de indruk had dat ze een beetje in de war was. Het was mij duidelijk dat zij, wat van God was, toeschreef aan de duivel, en dat zij wat van de duivel was, toeschreef aan God. Maar ik zei haar dat nog niet, maar nodigde haar uit twee meditaties te doen. In één meditatie moest ze aan God aanbieden dat ze een heel gewone, bescheiden, nederige, niets groots ambitionerende zuster zou zijn die netjes zou wachten op de beslissingen die haar oversten haar te gelegener tijd zouden meedelen met betrekking tot haar studies en apostolaat. En in de andere meditatie moest ze aan God aanbieden, dat als Hij dat wilde, zij zou strijden om van haar oversten de toestemming te verkrijgen om medicijnen en psychiatrie te studeren, op God vertrouwend dat voor Hem alles mogelijk is, zelfs zo’n ongewoon levensproject.
De zuster deed de twee meditaties en kwam daarna opnieuw voor het interview. Ze vertelde me dat ze gedurende en na de meditatie waarin ze God aanbood medicijnen en psychiatrie te studeren, heel veel troost ervaarde, in de vorm van blijdschap en vertrouwen op God. Maar gedurende en na de meditatie waarin ze God aanbood dit ambitieuze project maar beter te vergeten en nederig te wachten op wat haar oversten over haar zouden beslissen, voelde ze niets bijzonders, noch troost noch troosteloosheid.
Het was de zuster nu duidelijk geworden, dat haar ambitieuze levensproject, om binnen de congregatie medicijnen en psychiatrie te studeren, door God geïnspireerd was, en dat die ogenschijnlijke nederigheid om een en ander maar te vergeten, valse nederigheid was, waarin ze de inspiratie van de Heilige Geest verwierp. Ook hielp ik haar in het interview om de psychologische achtergrond van haar aanvankelijke verwarring te begrijpen. Thuis was haar macho vader er tegen dat zijn dochter studeerde, dat was voor mannen. Haar moeder had de toestemming van haar vader veroverd om op de middelbare school te studeren, waar ze de eerste van haar klas was: allemaal negens en tienen. Haar vader, vooral als hij dronken was, kon heel agressief en beledigend zijn, tegen haar moeder en tegen haar. Ze was bang voor hem. Onbewust, had de jonge zuster dit beeld van haar vrouwen minachtende vader geprojecteerd in God en ook in de zuster die verantwoordelijk was voor haar vorming en opleiding, en op die wijze hadden gevoelens van schuld, vrees en onmacht zich van haar meester gemaakt. Wat van God was (het ambitieuze levensproject) had ze in haar verwarring als een bekoring gezien, en wat een bekoring was (lafheid en wantrouwen, vermomd als nederigheid) had ze genomen als een gedachte die van God kwam.
Dit soort verwarring is heel frequent in goedwillende beginnelingen in het geestelijk leven. Het is belangrijk hier op te merken, dat de vrome bekoringen niet het doel hebben om de mens tot zonde te verleiden, maar eerder tot stagnatie (Ignatius zegt: “met het doel dat men niet vooruit zou gaan”), en dat de inspiraties van de goede geest troost en moed produceren met het doel dat de door hem geïnspireerde persoon vooruitgaat (Ignatius zegt: “met het doel dat men vooruitgaat met het goede te doen”). Wat hier op het spel staat is niet ‘zondigen of niet zondigen’ (zoals in de richtlijn voor verharde zondaars), maar ‘stagnatie of groei in mijn geestelijk en professionele leven’.
De bekoringen van meer ervaren mensen in het geestelijk leven
Wanneer men in zijn geestelijk leven aankomt bij het door de Heilige Geest ingestorte gebed en deugd[9], gaat de slechte geest verder: hij imiteert niet alleen de vrome gedachten van de goede geest, maar ook gevoelens van vertroosting. In de Richtlijnen zegt Ignatius: “Mét oorzaak kan zowel de goede als de slechte engel de ziel troosten. Maar met tegengestelde doeleinden: de goede engel voor de vooruitgang van de ziel, om haar te laten groeien en opklimmen van goed naar beter; de slechte engel voor het tegenovergestelde, en om haar daarna naar zijn verdorven bedoeling en slechtheid te brengen. Het is eigen aan de slechte engel die zich vermomt onder de gedaante van engel van het licht, bij de toegewijde ziel te beginnen en bij zich zelf uit te komen[10]: hij roept goede en heilige gedachten op die passen bij deze rechtvaardige ziel, en daarna probeert hij beetje bij beetje, de ziel meetrekkend, bij zijn bedekte bedriegerijen en ontaarde bedoelingen uit te komen”. [11]
Een voorbeeld hiervan zagen we in de tweede overweging, in het geval van de zuster die zoveel vrede voelde in de meditaties van de retraite en er zo op uit was de vrede te bevorderen in haar werk als coördinator van de parochieraad. Die vrede was troost van de slechte geest, en onder dit voornemen in haar parochiewerk de vrede te bevorderen, verborgen zich de bekoringen van verlammende angst en lafheid in haar relatie met een autoritaire pastoor.
Hoe kan men in zulke gevallen van een meer verfijnde verleiding de slechte geest ontmaskeren? Er zijn twee manieren om hem te ontmaskeren:
- Een geordende onderscheiding der geesten, op de manier van de jonge zuster die er over dacht psychiater te worden, helpt de vrome vermomming van de slechte geest te ontmaskeren. Het is eigen aan de goede geest vertroosting te produceren gedurende en na de meditatie, en het is eigen aan de slechte geest imitatie-vertroosting te produceren gedurende de meditatie, die echter na de meditatie verdwijnt en een gevoel van zwakte, verwarring en onrust nalaat. De vrome bekoring loop er op uit dat zij “de ziel verzwakt, verontrust of verwart door haar haar vrede, kalmte en rust te ontnemen die zij van te voren had”13 . Gedurende de meditatie-evaluatie, die men doet na de meditatie, zal de zo bekoorde persoon deze zwakte, onrust en verwarring ervaren, een duidelijk teken van bedrieglijke troost gedurende de overweging.
- Al begint de slechte geest er mee de goede voornemens te herhalen en in te geven, die voorheen door de goede geest waren geïnspireerd, hij zal dan beetje bij beetje uit die oorspronkelijk goede plannen dingen afleiden die minder goed of zelfs slecht zijn. Men moet dus heel zorgvuldig het eigen gedachteproces analyseren:
“Wij moeten heel goed letten op het verloop van de gedachten. Zijn het begin, het midden en het einde helemaal goed, en op iets geheel goeds gericht, dan is dat een teken van de goede engel. Het is een duidelijk teken dat iets voortkomt van de slechte geest, vijand van onze vooruitgang en ons eeuwig heil, wanneer in het verloop van de gedachten die hij ingeeft, het einde iets slechts is of iets verstrooiends of iets minder goeds dan de ziel van te voren voornemens was te doen”[14]
De bekoringen van Jezus zijn ook onze bekoringen
Het is duidelijk dat Jezus bekoord werd met de meer verfijnde verleidingen van mensen die in hun geestelijk leven zijn aangekomen bij het mystieke gebed en de ingestorte deugd. We kunnen dat zien in alle drie bekoringen. De eerste bekoring herhaalt wat Hem voorheen door de Vader was gezegd en nodigt Hem niet uit te zondigen, maar iets goeds te doen: “Als Gij de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen” (Mattheüs 4,3). De bekoring lijkt een goed idee te zijn: er sterven in de wereld ieder jaar door ondervoeding negen miljoen kleine kinderen [15]; er zijn veel stenen en rotsen in de wereld; en Jezus heeft zeker de macht om die stenen in brood te veranderen. De duivel stelt Jezus voor het probleem van de honger in de wereld op te lossen! Waar zit nou de zonde? De bekoring gaat verborgen onder dit goede voornemen: de duivel wil dat Hij iets goeds doet, zonder dat zijn Vader Hem dit goede plan heeft ingegeven, zonder afhankelijkheid van zijn Vader, zonder dat dit goede voornemen uit de mond van God voortkomt. Jezus gaat in zijn antwoord aan de duivel in op die verborgen bekoring:
“Er staat geschreven: Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt” (Matteüs 4,4)
Dit soort bekoringen zijn frequent in de kerkgeschiedenis. Een aantal apostolische projecten en stichtingen zijn in hun oorsprong ingegeven door de slechte geest, zelfs hele religies en sekten. En omdat alleen wat in God zijn oorsprong heeft in de geschiedenis standhoudt, mislukken deze projecten en eindigen ze op de vuilnisbelt van de geschiedenis. Daarentegen, wat in zijn oorsprong van God is houdt stand in de stormen en golven van de geschiedenis.
Dit soort bekoringen is ook frequent in materie van roeping. Het komt vaak voor dat jongeren op impulsieve wijze beslissen priester te worden, vaak met troost van de slechte geest, en niet op het fundament van een geordende onderscheiding der geesten. De duivel bevordert zo’n impulsief gekozen priesterschap met zijn valse troost om zo’n schijn roeping jaren later te doen mislukken, met het doel dat deze priesters zonder goddelijke roeping meer kwaad dan goed doen in de kerk, bijvoorbeeld in seksuele of andere schandalen en pedofilie, die ontzettend destructief zijn, zowel voor de slachtoffers als voor kerk in het algemeen. Ignatius waarschuwt daarvoor:
“Heeft men eenmaal een onveranderlijke keuze gedaan, dan is er niets meer te kiezen, want zij kan niet ontbonden worden, bijvoorbeeld … priesterschap, enz. Wanneer iemand niet op geordende wijze, zoals het moet, zonder ongeordende neigingen, gekozen heeft… [dan] lijkt deze keuze geen goddelijke roeping te zijn, omdat zij ongeordend en verkeerd is. Zo dwalen velen hierin door van een verkeerde of van een slechte keuze een goddelijke roeping te maken. Elke goddelijke roeping is immers altijd zuiver en klaar, onvermengd met een oppervlakkige of om het even welke ongeordende neiging”. [16]
In de tweede bekoring citeert de duivel de bijbel, inspireert eerst het goede idee om op Gods bescherming te vertrouwen, en trekt dan daaruit een conclusie die niet van God is: “Vervolgens… plaatste de duivel Hem op de bovenbouw van een tempelpoort en sprak tot Hem: “Als Gij de Zoon van God zijt, werp U dan naar beneden, want er staat geschreven: Aan zijn engelen zal Hij omtrent U een bevel geven, dat zij U op de handen nemen, opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.” De duivel wil dat wij van het vertrouwen in Gods bescherming overgaan tot een roekeloos vertrouwen op God dat Hem wil verplichten spectaculaire wonderen te doen. Dit is zoveel als God op de proef stellen. Daarom antwoordt Jezus: “Er staat ook geschreven: Gij zult de Heer uw God niet op de proef stellen” (Matteüs 4,7).
We kunnen in het verkeer niet op Gods bescherming rekenen, als we roekeloos rijden, al hangen we een rozenkrans aan het spiegeltje op. Op analoge wijze geldt hetzelfde voor de wijze waarop we ons leven leiden. Je kunt niet op roekeloze wijze risico’s nemen en dan verwachten dat God je onmiddellijk uit de moeilijkheden redt die je zelf geprovoceerd hebt. Maar al is het je eigen schuld, Hij zal je toch helpen, als jij je láát helpen, maar dat neemt niet weg dat je een tijd lang de consequenties van je onvoorzichtigheid moet aanvaarden en lijden.
De derde bekoring van Jezus is die van de dictators van deze wereld: “Tenslotte nam de duivel Hem mee naar een heel hoge berg, vanwaar hij Hem alle koninkrijken der wereld toonde in hun heerlijkheid. En hij zei: “Dat alles zal ik U geven, als Gij in aanbidding voor mij neervalt”.” (Matteüs 4,8-9). Deze tirannen ontvangen van de duivel grote macht over de aan hen onderworpen volken, waarover ze regeren “met ijzeren vuist” (Matteüs 20,25), en in ruil daarvoor verliezen ze hun ziel, wat ze (te laat) ontdekken als ze dood gaan. Het is maar beter God te vrezen en Hem alleen te aanbidden en te dienen: “De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen” (Matteüs 4.10); “vreest veeleer Hem die en ziel en lichaam in het verderf kan storten in de hel” (Matteüs 10,28).
De bekoringen weerstaan
Om de bekoring te ontmaskeren zijn een grondig gewetensonderzoek en een geordende onderscheiding der geesten nodig. Als de bekoring eenmaal als zodanig ontmaskerd is, moet men haar weerstaan. Van Jezus die bekoord werd, ontvangen wij kracht om de bekoring te weerstaan. Men moet nooit denken dat dit onze krachten te boven gaat, want God zal nooit toelaten dat wij boven onze krachten bekoord worden, zoals Paulus uitlegt: “Daarom, wie meent te staan, moet oppassen dat hij niet valt. Gij hebt nog geen enkele beproeving doorstaan die de menselijke maat overschrijdt. Maar God is getrouw: Hij zal niet toelaten dat gij boven uw krachten beproefd wordt. Met de beproeving bepaalt Hij al het einde, zodat gij ze kunt doorstaan” (1 Korintiërs 10,12-13).
Conclusie
Het is belangrijk in ons leven de bekoringen op tijd te ontmaskeren en te weerstaan, en ons levensproject te bouwen op de rotsgrond van de in praktijk gebrachte woorden van Jezus, en het huis van ons leven niet te bouwen op het kwikzand van de als goede voornemens vermomde bekoringen van de slechte geest en de ongehoorzaamheid aan het Evangelie:
“Ieder nu, die deze woorden van Mij hoort en ernaar handelt, kan men vergelijken met een verstandig man die zijn huis op rotsgrond bouwde. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij stortten zich op dat huis, maar het viel niet in, want het stond gegrondvest op de rots. Maar ieder die deze woorden van Mij hoort, doch er niet naar handelt, kan men vergelijken met een dwaas die zijn huis bouwde op het zand. De regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de storm stak op en zij beukten dat huis, zodat het volledig verwoest werd” (Matteüs 7,24-27).
Noot:
1 Sint Augustinus, Kommentaar pde psalmaner, psalm 60.
2 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummers 313-336, in de vertaling van Piet Penning de Vries s.j., Geestelijk Oefeningen en Geestelijk Dagboek, Terra-Lannoo, 2004; en in de vertaling van Mark Rotsaert s.j. en medewerkers s.j. (Paul Begheyn, Mary Blickman, Rob Faesen, Luc Geysels, Hans van Leeuwen, Pieter-Paul Lembrechts en Hugo Roeffaers), uitgeverij Averbode|Erasme Nv, 2010, en online.
3 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummers 314
4 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummers 315-327
5 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummers 328-336
6 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummer 314
7 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummer 314
8 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummer 315
9 Zie in deze website De evolutie van het gebedsleven en de Godservaring.
10 In de vertaling van Mark Rotsaert: “met de toegewijde ziel een eind mee te gaan om daarna zijn zin te krijgen”.
11 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummer 331-332
12 Zie Tweede Meditatie op het Evangelie door pater Auping op deze website (rkkerkjoppe.nl)
13 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummer 333
14 Ibidem
15 Minder dan vijf jaar oud. Abhijit Banerjee and Esther Duflo, Poor Economics, Public Affairs, 2011, pág. 42
16 Ignatius van Loyola, Geestelijke Oefeningen, nummer 172
Als u vragen over de tekst heeft of iets wilt delen n.a.v. de tekst, kunt u schrijven naar pater Auping : [email protected]
