Tijdens het bezoek van pater John Auping SJ uit Mexico – opgegroeid in Joppe – in september 2018 aan onze geloofsgemeenschap om met ons het 150-jarig jubileumfeest te vieren is het idee geboren contact met elkaar te houden. Het voornemen van pater Auping is om ons periodiek, zo eens in de drie weken, een overweging gewijd aan een tekst uit het Evangelie met ons te delen. Wij zijn pater Auping zeer erkentelijk voor dit initiatief en wensen u veel devotie bij het lezen.
Klik hier voor Een Gids voor het mediteren op het Evangelie door pater Auping
Het gezag en de macht van Jezus en zijn kerk
Marcus 1,21-35

“21Zij kwamen te Kafarnaüm, en op de eerstvolgende sabbat ging Hij naar de synagoge, waar Hij als leraar optrad. 22De mensen waren buiten zichzelf van verbazing over zijn leer, want Hij onderrichtte hen niet zoals de Schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit. 23Er bevond zich in hun synagoge juist een man die in de macht was van een onreine geest en luid begon te schreeuwen. 24‘Jezus van Nazareth, wat hebt Gij met ons te maken? Ge zijt gekomen om ons in het verderf te storten. Ik weet, wie Gij zijt: de heilige Gods.’ 25Jezus voegde hem dreigend toe: ‘Zwijg stil en ga uit hem weg.’ 26De onreine geest schudde hem heen en weer, gaf nog een luide schreeuw en ging uit hem weg. 27Allen stonden zó verbaasd, dat ze onder elkaar vroegen: ‘Wat betekent dat toch? Een nieuwe leer met gezag! Hij geeft bevel aan de onreine geesten en ze gehoorzamen Hem.’ 28Snel verspreidde zijn faam zich naar alle kanten over heel de streek van Galilea. 29Zodra Hij uit de synagoge kwam, ging Hij met Jakobus en Johannes naar het huis van Simon en Andreas. 30De schoonmoeder van Simon lag met koorts te bed; zij spraken Hem aanstonds over haar. 31Hij ging naar haar toe, pakte ze bij de hand en deed haar opstaan: zij werd vrij van koorts en bediende hen. 32In de avond, na zonsondergang, bracht men allen die lijdend of bezeten waren bij Hem. 33Heel de stad stroomde voor de deur samen. 34Velen die aan allerhande ziekten leden, genas Hij en Hij dreef tal van geesten uit, maar Hij liet niet toe dat de boze geesten spraken, omdat zij Hem kenden. 35Vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats, waar Hij bleef bidden”.
Jezus onderwijst en handelt met gezag en macht
Wat de mensen in Jezus opvalt is het gezag waarmee Hij onderwijst en zonden vergeeft, en de macht waarmee hij onreine geesten uitdrijft en zieke mensen geneest. in het Grieks gebruiken de evangelisten de woorden “exousia” (εξουσία) dat hier wordt vertaald als “gezag”, maar op andere plaatsen als “macht”, of “bevoegdheid”‒ en “dunamis” (δυναμις) dat soms vertaald wordt als “kracht”, en op andere plaatsen als “wonder” of “wonderkracht”‒. Het ‘wonder’ is letterlijk (in het Grieks) ‘een daad van kracht’. Dezelfde macht waarmee hij onreine geesten uitdrijft en zieken geneest, klinkt door in de toon van zijn stem als Hij onderricht:
“Hij onderrichtte hen niet zoals de Schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit” (Marcus 1,22).
“Een nieuwe leer met gezag! Hij geeft bevel aan de onreine geesten en ze gehoorzamen Hem.” (Marcus 1,27).
“Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of: Sta op, neem uw bed op en loop? Welnu, opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven, sprak Hij tot de lamme: Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar huis.” Hij stond op, nam zijn bed en voor aller ogen ging hij onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheerlijkten God en zeiden: “Zoiets hebben wij nog nooit gezien” (Marcus 2,9-12).
“Jezus was zich bewust dat er een kracht van Hem was uitgegaan” (Markus 5,30). “Toen het sabbat was, begon Hij te onderrichten in de synagoge. De talrijke toehoorders vroegen verbaasd: “Waar heeft Hij dat vandaan? En wat is dat voor een wijsheid die Hem geschonken is? En wat zijn dat voor wonderen, die zijn handen verrichten? (Marcus 6,2)
“Toen koning Herodes nu over Hem hoorde, want zijn naam was bekend geworden, zei hij: ‘Johannes de doper is verrezen uit de doden en daarom werken die wonderkrachten in hem’.” (Marcus 6,14).
“De hogepriesters en oudsten traden op Hem toe en vroegen Hem: “Welke bevoegdheid hebt Gij om dit alles te doen? En wie heeft U die bevoegdheid dan daartoe gegeven?” Jezus antwoordde: “Ik zal u een enkele vraag stellen en als gij Mij daar antwoord op geeft, zal Ik u op mijn beurt zeggen krachtens welke bevoegdheid Ik dit alles doe. Het doopsel van Johannes, kwam dat van de hemel of van de mensen? Geeft Mij daar een antwoord op.” Zij beraadslaagden onder elkaar: Als wij zeggen: van de hemel, dan zal Hij antwoorden: Waarom hebt gij hem dan geen geloof geschonken? Maar zeggen we: van de mensen? Zij waren bang voor het volk, want iedereen hield Johannes voor een profeet. Zij gaven Jezus dus ten antwoord: “Wij weten het niet.” Toen zei Jezus tot hen: “Dan zeg Ik u evenmin krachtens welke bevoegdheid Ik zo handel” (Marcus 11,27-33).
Jezus geeft dit gezag en deze macht door aan de kerk
Jezus geeft dit gezag, deze kracht en deze energie door aan zijn apostelen, aan zijn kerk: “Jezus ging de berg op en riep tot zich die Hij zelf wilde; en zij kwamen bij Hem. Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken, met de macht de duivels uit te drijven” (Marcus 3,13-15).
“Jezus ging rond door de dorpen in de omtrek, waar Hij onderricht gaf. Hij riep de twaalf bij zich en begon hen twee aan twee uit te zenden. Hij gaf hun macht over de onreine geesten” (Marcus 6,7).
Aan Petrus geeft Hij de macht om de mensen op aarde de deur van de hemel te sluiten of te openen: “Jezus hernam: “Zalig zijt gij Simon, zoon van Jona, want niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard maar mijn Vader die in de hemel is. Op mijn beurt zeg ik u: Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn” (Mattheüs 16,17-19).
En aan de apostelen in het algemeen en hun opvolgers geeft Hij dezelfde macht als aan Petrus:
“Voorwaar, Ik zeg u: wat gij zult binden op aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde zal ook in de hemel ontbonden zijn” (Mattheüs 18,18).
Er zijn twee wijzen waarop Jezus’ leerlingen macht en gezag hebben.
De eerste wijze hangt af van de positie die iemand heeft in de hiërarchie van de kerk: ouders hebben de patria potestad over hun kinderen; een priester heeft de macht om brood en wijn te consacreren en om de zonden te vergeven in de biecht; een bisschop heeft de macht een seminarist tot priester te wijden en hem als pastoor te benoemen in een parochie; de paus heeft de macht een priester bisschop te maken, en dogma’s te verklaren, enz. Hier gaat het om een formele autoriteit, verbonden aan een hiërarchisch positie in de kerk.
De tweede wijze waarop de leerlingen van Jezus macht, gezag en kracht ontvangen is als een gave van de Heilige Geest, onafhankelijk van onze positie of functie in de kerk. De Geest van God stort zijn gaven uit in een ontvankelijk hart.
Twee voorbeelden uit de praktijk
Ik zal een paar voorbeelden geven uit mijn eigen ervaring als priester. Het eerste voorbeeld is de bekering van een jonge, potentiële moordenares en lid van een drugskartel. Al heel wat jaren geleden kwam er bij mij voor therapie een adolescente van vijftien jaar. Laten we haar Anna noemen. Ze was lid van een disfunctioneel gezin, waar soms de moeder, als ze boos was op haar man (Anna’s vader), hem met een mes achterna ging. Anna was heel ongeneerd en vertelde zonder enige remming dingen die andere mensen met schaamte vervuld zouden hebben. In de tweede of derde sessie vertelde ze me het volgende. Ze was gedeserteerd van de middelbare school, en had zich geïntegreerd in een criminele jeugdgroep. In Mexico zijn er miljoenen jongeren die noch studeren, noch werken: ze heten “ninis” (“ni estudian, ni trabajan”). Via die jeugdige straatbende was ze lid geworden van een plaatselijke groep van drughandelaars en in de hiërarchie opgeklomen tot minnares van de leider. Op school was ze niemand, maar in deze groep van drughandelaars was ze nummer twee.
Op zekere dag zat ze in de auto, naast de leider van de bende, haar minnaar, die de bestuurder was. Opeens zag hij vóór hen een andere auto met de leider van de andere lokale groep van drughandelaars, en hij zag een gelegendheid om de concurrent te elimineren. Hij gaf haar zijn pistool, instrueerde haar het raampje aan de rechterzijde van de auto te openen, en de bestuurder van de auto vóór hen dood te schieten. Ze schoot de pistool leeg, en het feit dat ze er niet in slaagde de leider van de concurrentie dood te schieten, was niet door gebrek aan motivatie, maar door gebrek aan vaardigheid.
In de volgende therapie-sessie was ze een ander verhaal aan het vertellen. Ik voelde toen hoe God de bron van levend water in mijn hart opende, en uit die diepte welde in mij een stroom van tederheid en een liefde voor haar op die zij opmerkte. Ofschoon ik niets zei, was mijn lichaamstaal eloquent en ze vroeg mij toen: “Waarom houd je zoveel van mij?”. Verrast dat ze dit opmerkte, legde ik haar uit: “Ik denk dat God veel van je houdt en mij voor jou iets laat voelen van wat Hij zelf voor jou voelt”. Ik kon merken dat deze boodschap over Gods liefde goed bij haar aankwam.
Dit soort indirecte Godservaringen zijn heel machtig. Anna ging niet terug naar haar criminele minnaar, maar koos de goede weg. In andere therapie-sessies had ze het veel over haar belangstelling voor mariene biologie, de dieren die in de zee leven, de ekologiese problemen. Ze beëindigde de middebare school en ging toen naar de universiteit, waar ze mariene biologie studeerde. Wat we in dit voorbeeld kunnen vaststellen is de macht van de liefde die in God haar oorsprong heeft en via ons hart naar anderen uitgaat.
De macht van de liefde kan iemand veranderen, haar ervan overtuigen dat God bestaat en haar wil helpen.
Het volgende voorbeeld maakt duidelijk hoe Jezus ons macht geeft “over onreine geesten”. Van 1977 tot 1983 werkte ik in Torreón, in het noorden van Mexico. Op zondag deed ik de mis in een armenwijk van de stad, aan de grens met Gomez Palacio. Op een goeie dag spreekt Ernestina mij aan na de mis. Ze vertelt me dat haar nichtje, Carmelita, die negen jaar oud is, bezeten is van de duivel en of ik alsjeblieft wil helpen. Ik ga met haar mee en we komen aan bij een heel arm huisje dat bestaat uit drie kamers. Binnenkomend zie ik Carmelita, die, gezeten op een bed, met een biertje in de hand, naar de televisie kijkt. In die kamer zijn ook nog haar oudere broer, haar vader, haar grootmoeder en haar tante, Ernestina. Ik vraag haar vader, heel beleefd, of hij zo goed wil zijn haar het biertje af te nemen en de televisie uit te zetten. De vader protesteert, en legt mij uit dat Carmelita gaat huilen als hij de televisie uitzet. Ik dring er bij hem op aan, hij zet de tv uit, en, zoals hij had aangekondigd, Carmelita begint te huilen. De vader gaat naast haar zitten legt zijn arm over haar schouder en zegt, met tranen in de ogen: “Ik begrijp het best, mijn kind, je mist je moeder”.
Het is op dit moment dat ik begrijp wat het probleem is en een strategie bedenk om het probleem op te lossen. Ik vraag de vader of hij zo goed wil zijn om op te staan zodat ik naast Carmelita kan gaan zitten. Ik neem haar rechterhand tussen mijn beide handen en laat die hand niet los, met het doel dat zij het gezag van een vaderfiguur ervaart die niet zwicht onder de chantage van haar driftbuien. Zij begint nu niet alleen te huilen, maar ook uit alle macht te schreeuwen. Iedereen raakt nu heel verontrust, en al zeggen ze me het niet, ze denken: “Wat is de pater aan het doen”. Het huilen en schreeuwen duurt een half uur (!). Daarna, vermoeid van zoveel huilen en schreeuwen, zwijgt Carmelita, en ik neem de kans te baat, zonder haar hand los te laten, om haar iets te zeggen: “Carmelita, morgen moet je je haren wassen en kammen, schone kleren aandoen, en naar school gaan”.
De volgende dag kom ik terug om elf uur in de ochtend, schooltijd. Carmelita zit op het bed, met een biertje in de hand, naar de televisie te kijken. Opnieuw vraag ik de vader, nu op heel energieke toon, of hij zo goed wil zijn haar het biertje af te nemen en de tv uit te zetten. Ik ga naast haar zitten en neem haar hand tussen mijn beide handen. Deze keer duurt het huilen en schreeuwen van Carmelita twintig minuten. Als ze eenmaal ophoudt met huilen, zeg ik haar hetzelfde als de vorige dag: “Carmelita, morgen moet je je haren wassen en kammen, schone kleren aandoen, en naar school gaan”. Ik kom op dinsdag terug, om elf uur, schooltijd. Deze keer heeft ze geen bier, maar zit wel op het bed, naar de tv te kijken. Ik herhaal hetzelfde ritueel en deze keer duurt het huilen en schreeuwen tien minuten.
Als ik op woensdag terugkom, om 11 uur, zit ze naar de tv te kijken, maar deze keer begint ze niet te huilen als ik binnenkom. Ik neem haar hand tussen mijn handen, zoals de vorige dagen, en vraag haar broer of hij zo goed wil zijn haar vader, grootmoeder en tante op te zoeken, want ik wil dat iedereen getuige is van wat nu volgt. Als iedereen er is, vraag ik aan Carmelita: “Carmelita, wie moet er nu gehoorzamen, jij aan je vader, of jouw vader aan jou”. Ze antwoordt, op de toon van een volwassen man met een hele schorre, diepe stem: “mijn papa”, en als ze dit zegt gloeit er in haar ogen een kwaadaardig licht. Iedereen hoort en ziet het, iedereen is bang, en ze denken: “dat is de duivel”. Ik denk dat ook, maar zonder enige vrees. Ik vraag nu voor de tweede keer, haar hand tussen mijn handen: “Carmelita, wie moet er nu gehoorzamen, jij aan je vader, of jouw vader aan jou”. En ze antwoordt, voor de tweede keer, op de toon van een volwassen man met een hele schorre, diepe stem: “mijn papa”, en als ze dit zegt gloeit er in haar ogen een kwaadaardig licht. Ik vraag nu voor de derde keer dezelfde vraag. Omdat Carmelita inmiddels geleerd had dat ik nooit zou zwichten onder de chantage van haar grillen, al had ik het niet drie, maar drieduizend keer moeten vragen, geeft ze het goede antwoord, op de hoge, normale toon van een meisje van negen jaar: “ik”. De vader, die dit alles hoort en ziet, wordt nu rood als een tomaat. Hij heeft begrepen wat het probleem is.
De volgende dag kom ik niet meer terug, omdat ik ervan bewust ben dat ik mijn gezag over Carmelita de vorige dag op haar vader had overgedragen. De volgende zondag na de mis vertelt Ernestina mij de afloop. De vader had haar op donderdagochtend opdracht gegeven schone kleren aan te doen, haar grootmoer toe te staan haar haren te kammen, en naar school te gaan. Carmelita had gezegd: “nee, ik ga niet”. De vader had haar opgetild, haar in zijn armen meegenomen naar de waterput die in de patio van het huis staat, en haar helemaal ondergedompeld, onder de oppervlakte van het water, en had haar daarna weer uit het water opgetild. Daarna was Carmelita, gehoorzaam aan haar vader, naar school gegaan.
Met dit doopsel was Carmelita genezen, had geleerd het gezag van haar vader te respecteren, en ging iedere dag naar school, zoals alle andere kinderen. Wat leert ons dit voorbeeld? Dat de macht die de priester van Jezus ontvangt inderdaad de slechte geesten uitdrijft, zowel uit de vader als uit de dochter: “Hij gaf hun macht over de onreine geesten” (Marcus 6,7).
Het was geen exorcisme, eerder een proces van bevrijding waarin de psychologische intuïtie van de therapeut en de energie van de Heilige Geest samenwerkten om aan de depressief-afhankelijke ongeordendheid van de vader en aan de histrionische ongeordendheid van Carmelita ‒ en de bekoring van de duivel, die beide ongeordendheden manipuleerde ‒ een eind te maken.
Jezus begaf zich naar een eenzame plaats, waar Hij bleef bidden
Dit gezag en deze energie en kracht van Jezus komen, volgens het evangelie, uiteindelijk van God en zijn Hem door God gegeven: “Jezus trad nader en sprak tot hen: “Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde” (Mattheüs 28,18). Het gaat uiteindelijk om “Gods macht” (Marcus 12,24) en “de kracht van de Heer” (Lucas 5,17). In het gebed ontvangt Jezus deze energie en kracht van de Heilige Geest. Zijn gebed is de plaats van herbronning. We zien in het evangelie dat Jezus bidt (in het Grieks is het werkwoord: proseuchomai, προσευχομαι), en Hij is daarin ons voorbeeld:
“Vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats, waar Hij bleef bidden” (Markus 1,35).
“Onmiddellijk hierop dwong Hij zijn leerlingen in de boot te gaan en alvast naar de overkant te varen, naar Betsaïda, terwijl Hij het volk naar huis zou zenden. Na afscheid van hen genomen te hebben ging Hij de berg op om te bidden” (Marcus 6,46).
“Zij kwamen nu aan een landgoed dat Getsémane heette. Daar zei Hij tot zijn leerlingen: “Blijft hier zitten, terwijl Ik bid.”… Nadat Hij een weinig verder was gegaan, wierp Hij zich ter aarde en bad dat dit uur, als het mogelijk was, aan Hem mocht voorbijgaan. “Abba, Vader,” zo bad Hij, “voor U is alles mogelijk; laat deze beker Mij voorbijgaan. Maar toch: niet wat Ik maar wat Gij wilt.” … Waakt en bidt, dat gij niet op de bekoring ingaat. De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.” Opnieuw verwijderde Hij zich en bad met dezelfde woorden” (Marcus 14,32-39).
Wie er in geïnteresseerd is dit gezag, deze macht en deze kracht van de Heilige Geest te ontvangen, om zo anderen beter te kunnen helpen, moet leren bidden en door de volharding in het gebed op een diepte komen waar in hem of haar die bron van levend water opwelt, de Heilige Geest zelf, met zijn gaven:
“Op de laatste en grootste dag van het feest stond Jezus daar en riep met luider stem: “Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij; wie in Mij gelooft, hij drinke! Zoals de Schrift zegt: “Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.” Hiermee doelde Hij op de Geest, die zij, die in Hem geloofden, zouden ontvangen” (Johannes7,37-39).
Je moet niet te gauw denken: ‘dat is niet voor mij, het gaat mij te boven’. Zo denken is geen blijk van nederigheid, maar van valse nederigheid. Wie aan God deze genade vraagt, en bij Hem aandringt, zal de Geest en diens gaven ontvangen, door middel van zijn groei in het geestelijk leven. Onderweg, leert God zelf ons hoe we moeten bidden:
“Op een keer was Hij ergens aan het bidden. Toen Hij ophield, zei een van zijn leerlingen tot Hem: ‘Heer, leer ons bidden… Hij sprak tot hen:… ‘Stel, iemand van u heeft een vriend. Midden in de nacht gaat hij naar hem toe en zegt: Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten. Zou die ander van binnenuit dan antwoorden: Val me niet lastig, de deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed; ik kan niet opstaan om het je te geven? Ik zeg u: als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat hij zijn vriend is, zal hij toch opstaan en hem geven al wat hij nodig heeft, om zijn onbescheiden aandringen. Tot u zeg Ik hetzelfde: Vraagt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en er zal worden opengedaan. Want al wie vraagt, verkrijgt; wie zoekt, vindt; en voor wie klopt, wordt opengedaan. Is er soms onder u een vader die aan zijn zoon een steen zal geven, als deze hem om brood vraagt? Of als hij om vis vraagt, zal hij hem toch in plaats van vis geen slang geven? Of als hij een ei vraagt, zal hij hem toch geen schorpioen geven? Als gij dus, ofschoon ge slecht zijt, goede gaven aan uw kinderen weet te geven, hoeveel te meer zal dan uw Vader in de hemel de heilige Geest geven aan wie Hem erom vragen” (Lucas 11,1.5-13).
Samen met een andere jezuïetenpater, heb ik die groei in gebed en geestelijk leven beschreven en geanalyseerd in het essay De evolutie van het gebedsleven en de Godservaring dat op deze website te vinden is. Daarom daarover nu maar weinig woorden. Wie meer wil weten kan dat essay lezen.
In de evolutie van het gebed kunnen we twee grote etappes onderscheiden: de eerste, van het actieve bidden, en de tweede, van het ingestorte, mystieke gebed. In de eerste etappe is de mens actief en God hangt veel af van onze activiteit, in het gebed, en in het beoefenen van de deugd. In deze eerste etappe, van meditatie en praten met God, hebben ons contact met de Heilige Geest en onze Godservaring plaats in het meer oppervlakkige, sensitieve deel van onze ziel. In de tweede etappe begint het geestelijke deel van onze ziel ‒ dat in de eerste etappe nog maar embryonaal aanwezig was ‒ te groeien en vindt ons contact met God in toenemende mate plaats in die geestelijke kern, dit centrum van onze persoon. In die tweede etappe hangt bijna alles af van God, Hij heeft de initiatief en wij zijn geheel afhankelijk van wat Hij doet. Dit ingestorte, mystieke gebed begint er mee dat God zelf de ziel loutert, wat pijn doet, zowel in het sensitieve als het geestelijke deel. Op dit punt aangekomen, is het niet meer zo dat God ons leert bidden, maar dat Hij ons doet bidden. Hij bidt in ons, volgens Paulus’ woord:
“De Geest komt onze zwakheid te hulp. Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. En Hij die de harten doorgrondt, weet waar de Geest op zint” (Rom. 8,26-27).
Doordat wij hier één Geest hebben met God, ervaren wij doorheen de leegte van ons hart op onze hartegrond, dat wij bij Hem horen, dat Hij wil rusten in ons hart, en wij bij Hem. Hier is het belangrijker wat Hij doet dan wat wij doen. Als wij zelf niet meer kunnen bidden, moeten wij God maar laten bidden. Die kan het ook veel beter. Dit beginnend gebed van rust ‒ en elk gebed heeft daar iets van en loopt daar op uit ‒ is te vergelijken met een wacht in de nacht. Er is niets bijzonders dat onze aandacht trekt, maar wij volharden in een algemene aandacht. Als een vensterruit schoongewassen voor de zon, zo is heel ons denken en willen gelouterd en leeg om door Gods volheid te worden gevuld.
Hoe dieper onze liefde, des te dieper zal dit nieuwe levenscentrum liggen. Des te dieper ook zal in God de plaats zijn waar wij met Hem mogen samenkomen. Het is hier de liefde die het verstand voedsel geeft. Schoolser uitgedrukt: omdat het Godsverlangen van de liefde niet meer via de vroegere omweg van woorden, gedachten en beelden wordt vervuld, maar rechtstreeks, daarom wordt de liefde niet meer door de kennis, maar de kennis door de liefde gefundeerd. De liefde is hier onmiddellijke kennis.
Op de duur houden de verstrooiingen hinderlijk de aandacht trekken op. Deze vorm van gebed heet in de literatuur ‘gebed van rust’. Die naam kan het misverstand oproepen dat de zo biddende mens zich terug wil trekken uit alle activiteit en rustig alleen wil zijn. Het tegendeel is waar. In deze vorm van gebed hebben het actieve en contemplatieve leven, apostolaat en gebed, Marta en Maria, elkaar in vriendschap en harmonie gevonden. [1] De wil, waar de liefde haar centrum heeft, wordt onweerstaanbaar aangetrokken door God en met God verenigd, terwijl de andere vermogens vrij blijven voor zaken, werken van liefde, een gesprek, een pastoraal bezoek, een therapiesessie, lezen, werkzaamheden en bezigheden. Zo verging het mij in mijn contact met Anna, en met Carmelita en haar vader.
Deze eenheid van onze wil met Gods wil produceert in onze ziel een diepe troost, eerst in de geestelijk kern, dan in het sensitieve deel, en tenslotte heeft ook het lichaam deel aan deze eenheid met God. We zijn als mensen een eenheid van geest (νους), ziel (πσυχη), en lichaam (σωμα), en in het gebed van rust en het gebed van eenheid ervaren wij God in alle drie dimensies, van binnen naar buiten: eerst in de geest, dan de psyche, dan het lichaam. Dat het lichaam ook meedoet, werd heel duidelijk in het hier boven verhaalde voorbeeld van de therapiesessie met Anna. Ik zei geen woord, maar mijn lichaamstaal was eloquent en daarom vroeg ze: “Waarom houd je zoveel van mij?”. Gods tederheid en liefde welden op uit de diepte van mijn hart, en bereikten, via de psyche, ook mijn lichaam, en via mijn lichaamstaal raakten ze haar aan.
Deze diepe troost, die eigen is aan het gebed van rust en het gebed van eenheid, en die van de diepte naar de oppervlakte opwelt, en anderen aanraakt, heeft vele kleuren en smaken: soms is het diepe zekerheid, vrede en rust; soms is het kracht, energie en gezag; soms is het liefde en tederheid; soms is het hartverscheurend medelijden; en soms is het een helder licht waarmee de biddende mens de problemen van zijn eigen leven en dat van anderen ziet en begrijpt zoals God ze ziet en begrijpt: de liefde draagt deze kennis over op het verstand. De zo biddende mens baadt zich in licht, iets wat uiteraard helpt om anderen te helpen.
Het is in deze etappe van het gebed van rust en van eenheid dat wij in ons apostolaat echt ervaren dat de Heilige Geest ons deelgenoot maakt van Jezus’ macht, gezag en energie, van zijn medelijdende liefde en tederheid, het mysterie dat we in deze meditatie overwegen. Dit maakt het mogelijk dat wij op mysterieuze wijze personen en groepen er van overtuigen te aanvaarden en te doen wat God wil. Het is niet zo dat we onze met God verenigde wil aan personen en situaties opleggen door hen te chanteren of te forceren, maar het is eerder zo dat wij, dank zij Gods Geest, die in onze woorden doorklinkt en wordt meegedeeld, de mensen van onze goede raad overtuigen. Op deze manier groeit het rijk van God in deze wereld en groeit het aantal mensen dat Gods wil doet. Zo geschiedt wat we in het Onze Vader vragen: “Uw Rijk kome, Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel” (Mattheüs 6.10).
[1] Zie hiervoor Theresia van Avila, Gewetensbrieven 5,4-5 en Innerlijke Burcht, Vierde Kamer
